Perfect/Imperfect Tense 3 Flashcards
Onderzoeken
onderzocht (to research)
onderzocht
ontbijten
ontbeten
ontbeet/ontbeten
onthouden
onthouden (to remember)
onthield
ontslaan
ontslagen (to discharge)
ontsloeg
ontstaan
ontstaan (is) (to arise)
ontstond
ontvangen
ontvangen (received)
ontving
opdrinken
opgedronken (drink up)
dronk op
openblijven
opengebleven (is) (to stay open)
bleef open/bleven open
opendoen
opengedaan (to unlock)
deed open/deden open
openhouden
opengehouden (keep open)
hield open
opeten
opgegeten (to eat)
at op/aten op
opgeven
opgegeven (to report)
gaf op/gaven op
ophebben
opgehad (finished)
had op/hadden op
ophouden
opgehouden (is) (to hold up)
hield op/hielden op
opnemen
opgenomen (to withdraw)
nam op namen op
opschieten
opgeschoten (is) to hurry up
schoot op/schoten op
opstaan
opgestaan (is) arise
stond op/stonden op
opvallen
opgevallen (is) (to stand out)
viel op vielen op
opvangen
opgevangen (captured)
ving op/vingen op
opzoeken
opgezocht (to look up)
zocht op/zochten op