Ortho: wervelkolom Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat het onderzoek van de wervelkolom?

A
  1. inspectie met oriënterende palpatie
  2. actief bewegingsonderzoek
  3. (klinische) palpatie
  4. specifieke testen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doen we tijdens inspectie van de wervelkolom?

A

Ventraal (spontaan en voeten sluiten):
1. stand hoofd (t.o.v verticaal lijn)
2. schouders (hoogstand, symmetrie)
3. Borstkas (huid, spiercontouren, kippen of trechterborst, luchtfiguur/tailledriehoek)
4. stand van het bekken (crista horizontaal lijn en SIAS plaatsen)
5. Onderste extremiteiten (knieën, voeten en voetgewelf)

Dorsaal:
1. zelfde meestal
2. palpatie scapulae punten (t.h.v. thoracaal 7)
3. palpatie processie scapulae
4. Palperen crista en duimen op de SIPS
5. ruit van Michaelis
6. onderste extremiteiten

Lateraal:
1. Zelfde meestal
2. cervicale lordose
3. thoracale kyfose
4. lumbale lordose
5. (iets gedraaid) scapulae
6. palperen SIAS en SIPS
7. Onderste extremiteiten

LOOPPATROON (bewegingsverloop, symmetrie, belasting, paslengte, meebewegen van de armen en afwikkelen voet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar letten we op bij het actieve bewegingsonderzoek van de wervelkolom?

A

Cervicaal:
1. anteflexie/retroflexie; mond dicht, kin naar beneden en rustig bewegen.
2. lateroflexie links/rechts.
3. rotatie naar links/rechts
4. lichte ja knik (C0,1,2,3)
5. nee knik (c1-c2)

Thoracolumbaal:
1. Anteflexie/retroflexie (kin op de borst, vandaar verder met armen naar beneden); vanaf hier kan je thoracale kyfose beoordelen of eventueel al gibbus zien.
2. Lateroflexie
3. rotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom wordt het passief bewegingsonderzoek en isometrische spiertesten niet getest?

A

geeft risico op schade en vereist specialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe voeren we de klinische palpatie van de wervelkolom uit?

A

Voornaamste reden is opsporen van pijn; let daarnaast op asdrukpijn, compressiepijn en kloppijn van de wervels:

Cervicaal:
1. protuberantia
2. processus spinosi omlaag
3. paravertebrale musculatuur (tonus/pijnpunten)
4. m. trapezius
5. supraclaviculair (extra halsrib)

Thoracolumbaal:
1. processus spinosi (ook in lichte anteflexie)
2. paravertebrale musculatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke specifieke testen voeren we uit op indicatie?

A

1 .Scoliosetest
2. Buktest: opsporen gibbus
3. readresseerbaarheid thoracale kyfose.
3. Gemodificeerde Schober-test (lumbale flexie-index).
4. Het meten van de ademhalingsexcursie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe testen we de redresseerbaarheid van een kyfose?

A

testen in stand (retractiebeweging); een normale kyfose zal afvlakken.

Kan ook doormiddel van anteflexie; kyfose moet dan normaal blijven, wanneer hij zou verergeren (knikstand) aanvullend onderzoek in buikligging.

Interpretatie:
Indien dit het geval is, spreekt men van een
soepele thoracale kyfose. Zo niet, dan kan het om een rigide vorm gaan en kan men aanvullende informatie
verkrijgen door additioneel onderzoek in
buikligging te verrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe testen we specifieël een scoliose?

A

De inspectie doen we in zit; nader specificeren scoliose

De student: inspecteert de wervelkolom en
constateert of een in stand, tijdens de inspectie, vastgestelde scoliose verdwijnt.

Bepaal bekkenstand zittend.

Interpretatie: Verdwijnt de scoliose, dan heeft men te
maken met een functionele (of niet structurele)
scoliose (zoals bij een beenlengteverschil wordt
gevonden).

Student staat nogmaals achter patiënt.

Aanwezigheid gibbus tijdens
anteflexie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de gemodificeerde test van schober?

A

Beweeglijkheid lumbale wervelkolom.

lumbale flexie - index;

Stipjes op de dimples of venus; puntje 10 cm superior op de middenlijn en een andere 5 cm inferieur van deze lijn. S2 in het midden

Zeg tegen de patiënt dat hij/zij zich moet buigen om de tenen aan te raken.

De afstand tussen de twee puntjes moet met meer dan 21 cm toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe meten we de ademexcursie?

A

1 De patiënt staat rechtop. De onderzoeker omvat de thorax circulair met behulp van een meetlint ventraal en dorsaal op gelijke hoogte. Bij mannen vormt de processus xiphoideus het referentiepunt, bij vrouwen (in verband met de aanwezige borsten) het midden van het sternum.

2 Vraag de patiënt aan het einde van een diepe inademing eerst maximaal uit te ademen en vervolgens maximaal in te ademen en de adem even vast te houden. Volg deze laatste twee bewegingen door het meetlint flexibel te spannen
respectievelijk te vieren.

3 Meet, tot op een halve centimeter nauwkeurig, het verschil tussen
de maximale uit- en inademing.

Interpretatie:
Een waarde van minder dan 5 cm kan een vroeg symptoom zijn van de ziekte van Bechterew (longafwijkingen, zoals emfyseem, dienen hierbij
uitgesloten te worden .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doen we tijdens de buktest?

A

opsporen van een gibbus tijdens anteflexie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly