Hartonderzoek Flashcards

1
Q

Wat is de volgorde van het hartonderzoek?

A
  1. inspectie
  2. palpatie
  3. percussie (alleen op indicatie)
  4. auscultatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe leg je de patiënt bij het hartoderzoek?

A

Op bed met het hoofd een beetje omhoog (10-15 graden). Let op: beoordeel of dit kan in verband met mogelijk orthopneu zijn. Meer dan 45 graden rechtop wordt plaatsbepaling organen bemoeilijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar letten we op tijdens de inspectie bij het hartonderzoek?

A
  1. Algemene inspectie:
    - dyspnoe (ademhalingsfrequentie)
    - cyanose (centraal/perifeer; lippen/tong)
    - polsfrequentie (regulair/equaal)
    - CVD
    - trommelstokvingers en horlogenagels
    - (perifeer) oedeem

Enkeloedeem bij hartfalen is altijd een vorm van pitting oedeem en bijna altijd beiderzijds.

  1. specifieke inspectie thorax:
    - beoordeel ademhaling (ook hulpademhalingsspieren)
    - thoraxvorm (symmetrie; trechter- of kippenborst; voeteneinde)
    - huid (littekens)
    - aanwezigheid pacemaker
    - zichtbare pulsaties (ictus cordis, precordiale pulsaties en regio epigastrica)

Hierbij kan gebruik worden gemaakt van strijklicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar let je op bij palpatie van het hart?

A

Primaire doel is het bepalen van de linker hartgrens en daarmee het beoordelen van de grootte van het hart.

De ictus cordis geeft de meest laterale begrenzing aan van het hart en bevindt zich meestal ongeveer in de 5e intercostaal ruimte op (binnen) de midclaviculair lijn.

Wanneer in liggende houding palpabel lateraal van de midclaviculair lijn is het hart vergroot. Kan door hypertrofie of dilatatie. Geïsoleerde rechter ventrikelhypertrofie kan laterale begrenzing overnemen.

Algemene palpatie -> ictus; beoordeel op IC, sterkte/zwakte, één of twee toppen (in linker zijligging). Verder nog algemeen voelen naar thrills.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn is nog meer een aandachtspunt bij palpatie van de ictus?

A
  1. Duur van de ictus (gelijktijdig palperen en ausculteren); systole bevindt zich tussen de 1e en 2e toon, impuls van de ictus mag maximaal niet langer duren dan een derde deel van de systole. Er is sprake van pathologie als de impuls langer duurt (drukoverbelasting).
  2. De intensiteit van de ictus (kracht/amplitude) wordt geschat als normaal, versterkt (heffend) of verzwakt. Een versterkte (of: heffende) ictus is altijd pathologisch. Er kan ook sprake zijn van pathologie als de ictus verzwakt is. Dit kan wijzen op bijvoorbeeld hypovolemie (shock tgv ondervulling).
  3. Samenstelling ictus; normaliter één pulsatie. Pathologisch als er een extra pulsatie komt voor de sterke pulstatie: bifide ictus. Dit wijst op een zeer krachtige contractie van het atrium, die normaal gesproken niet gepalpeerd kan worden. Dit kan komen door volume-of drukoverbelasting van het atrium.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer zijn rechterventrikel pulsaties pathologisch?

A

Bij ouderen zijn deze pulsaties pathologisch. Het wijst dan op drukoverbelasting van de rechter ventrikel (bijvoorbeeld bij een longembolie) of volumeoverbelasting van de rechterventrikel (bijv bij een tricuspidalisklepinsufficiëntie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kun je vertellen over de harttonen?

A
  1. Aanvang van systole; sluiten mitralis- (luid) en tricuspidalis klep (zacht)(S1 toon). Door korte tijdbestek meestal gehoord als één toon.

De mitrale component is aan de apex het luidst. De tricuspidale component is aan de t.h.v. de 4e/5e IC parasternaal.

  1. Aanvang diastole; sluiten aorta- en pulmonalisklep (S2 toon). Luidst hoorbaar in 2e IC rechts.

Deze tonen worden niet veroorzaakt door het sluiten zelf, maar door de bloed wervelingen hierdoor.

Bij een rustige hartfrequentie duurt S1 korter dan S2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een splijting van de harttoon?

A

Bij de meeste personen is een ademhaling gebonden splijting te horen. De aortaklep sluit fysiologisch iets eerder dan de pulmonalisklep, dit komt door het grotere drukverschil tussen de aorta en het linker ventrikel.

Bij auscultatie kan dit worden waargenomen als een splijting van de 2e harttoon, met name hoorbaar in de 2e intercostaal ruimte links parasternaal. A2 hoort luider te zijn dan P2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer vangen de systole en diastole aan?

A

de systole is de periode die aanvangt met de eerste harttoon (S1) en eindigt net voor de 2e harttoon (S2). De diastole is de periode die aanvangt met S2 en eindigt net voor S1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ausculteer je het hart?

A
  1. Punt van Erb (algemene auscultatie); ligt in de 3e intercostaal ruimte links parasternaal.

Geeft globaal idee van de hartgeluiden (S1, S2, ruimte ertussen) en hier kun je oriënteren op frequentie en hartritme, souffles of pericard wrijven.

De eerste en tweede harttoon zijn hoogfrequente geluiden en luister je met het membraan, de derde en vierde harttoon zijn daarna laagfrequent en luister je met de kelk.

  1. Aortaklep; 2e intercostaal rechts parasternaal.
  2. Pulmonalisklep; 2e intercostaal links parasternaal.
  3. Tricuspidalisklep; 4e/5e intercostaal links parasternaal.
  4. Mitralisklep; 5e intercostaal midclaviculair. Aan apex cordis beste te horen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doe je in het geval je een souffle hoort tijdens auscultatie?

A

Linkerzijligging luisteren; hierdoor wordt souffle luider en mitralisklep en andere afwijkingen beter te horen zijn doordat de apex cordis beter bij de thoraxwand komt.

Bepalen waar hartgeruis het luidst is (punctum maximum) en in welke fase het geruis zit (systole of diastole).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kun je onderscheid maken tussen S1 en S2?

A

Bijzonderheden: carotis palpatie valt net na S1, bij normale hartfrequentie is de diastole langer dan de systole. S1 valt dus na lange pauze. S1 is beneden in hart, S2 luider boven in hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kun je vertellen over pericard wrijven?

A

continue geluid, duidelijkst te horen in 4e/5e IC ruimte links parasternaal. Neemt toe als je de patiënt laat zitten en voorover laat buigen. Typisch geluid bij pericarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen we tijdens percussie van het hart?

A

Op indicatie, wordt nauwelijks toegepast. bepalen linker hartgrens. Percuteren 5e intercostaal ruimte van lateraal (voorste axillaire lijn) naar mediaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer meet je de CVD?

A

tijdens adem inhouden na een expiratie zonder te persen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zou je bij CVD meten de patiënt helemaal plat leggen?

A

wanneer collapspunt thoracaal ligt

17
Q

Wat zijn thrills in het hart?

A

Overige pulsaties/thrillsThrills zijn voelbare trillingen over het hart die zich verplaatsen t.g.v. een snelle bloedstroom langs een stenotische klep. Het herkennen van thrills is belangrijk om de ernst van kleplijden vast te stellen.

Andere pulsaties dan die van de ictus en het rechter ventrikel zijn altijd pathologisch. Ook thrills zijn altijd pathologisch.

18
Q

Wat zegt een derde harttoon?

A

De derde harttoon wordt veroorzaakt door een trilling van de linker-of rechter ventrikelwand t.g.v een toegenomen rapid filling van een of beide ventrikels, op het moment dat de atrioventriculaire kleppen optimaal open zijn. De derde toon is dof en komt dus vlak na S2.

19
Q

Wat zegt een vierde harttoon?

A

De vierde harttoon ontstaat ten gevolge een stugge ventrikelwand. De toon wordt veroorzaakt door de atriumcontractie aan het eind van de diastole. De vierde harttoon klinkt dof, net als S3, en komt dus vlak voor de eerste harttoon. Een vierde harttoon wijst altijd op cardiale pathologie, bijvoorbeeld bij cardiale hypertrofie of bij een stug ventrikel ten gevolge van coronairlijden.

20
Q

Waar let je op bij het beoordelen van een souffle?

A
  1. fase
  2. plaats (punctum maximum)
  3. Duur
  4. Uitstraling, Als vuistregel wordt gehanteerd: De uitstraling vindt plaats in de richting van de bloedstroom, bijvoorbeeld: aortaklepstenose naar de a. carotis mitralisklepinsufficiëntie naar de linker oksel/rug
  5. Intensiteit
  6. Intensiteitsverandering
  7. Karakter van de souffle