Ortho: knie Flashcards

1
Q

Wat doen we tijdens de inspectie van de knieën?

A

Inspecteren de knieën van ventrale, dorsale en laterale zijde. Hierbij beoordelen we eerst de spontane houding (individuele nulstand).

Vervolgens vragen we de patiënt om de knieën te strekken en de voeten naast elkaar te zetten. Hierbij letten we op:

a. De botten en gewrichten (vorm en statiek)
b. De weke delen

Vergelijk altijd links en rechts.
Let op roodheid en littekens van de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar kijken we naar bij ventrale inspectie?

A
1. Is er sprake van een normaalstand of
een valgus (X-)- of varum(O-)stand?
  • Genu recta (normaalstand)
  • Genu valgum (X-stand)
  • Genu varum (O-stand)
  1. spieren
    (atrofie=muscle wasting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar kijken we naar bij dorsale inspectie?

A

Bekijk de knieholte en let daarbij op zwelling en/of

verkleuringen. Bekijk ook de spiercontouren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar kijken we naar bij laterale inspectie?

A

Is er sprake van een normaalstand of van een genu recurvatum- of van een flexiestand?

De as van het been loopt van de trochanter major door het caput fibulae naar de malleolus lateralis.

De inspectie van de laterale zijde kan ook in rugligging worden uitgevoerd: let dan op de rustpositie van knie en heup in lig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar letten we op bij de inspectie van het looppatroon?

A
  • symmetrie (romprotatie)
  • paslengte
  • belasting (linker en rechterbeen (gelijkmatig?)
  • flexiecontractuur van de knieën?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen we tijdens het actieve bewegingsonderzoek van de knie?

A

De patiënt ligt geheel plat met gestrekte heupen en gestrekte knieën (indien mogelijk). De ‘nulstand’ (uitgangsstand) van het kniegewricht is dat de heup, knie en enkel vanuit lateraal gezien op één lijn liggen.

Laat de volgende bewegingen uitvoeren:

  • flexie (hiel ‘tegen’ bil, indien mogelijk)
  • extensie (kniekuil in de onderzoeksbank ‘drukken’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar beoordeel je op bij het actieve bewegingsonderzoek?

A

Inspecteer de bewegingen en beoordeel:

  • het bewegingsverloop
  • het maximale bewegingstraject
  • het optreden van pijn
  • het optreden van crepitaties
  • lateralisatie van de patella

Vergelijk links met rechts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is lateralisatie van de patella?

A

het lateraal-waarts ‘sporen’ van de patella op de facies patellaris van het femur tijdens flexie van de knie.

(Er wordt in de internationale literatuur niet vermeld wanneer men deze lateralisatie als afwijkend kan beschouwen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doen we tijdens het passieve bewegingsonderzoek bij de knie?

A

Verricht altijd de flexie en extensie passief,
(ook indien deze niet gestoord zijn bij het actief bewegingsonderzoek!)

De exo- en endorotatie test men in principe alléén passief. Verricht dit onderzoek met de knie in 90° flexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe is de handvatting bij het passieve bewegingsonderzoek van de knie?

A

Palpeer met een hand de knie, waarbij de duim de
ene zijde van de gewrichtsspleet palpeert en de wijs - en/of middelvinger de andere zijde van de gewrichtsspleet; de handpalm rust hierbij losjes op de patella.

(voor het opzoeken van de gewrichtsspleten kunt je de knie beter even in 90° flexie
brengen, indien mogelijk);

De andere hand omvat de enkel of de calcaneus van het desbetreffende been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar let je op bij passief bewegingsonderzoek van de knie?

A

Inspecteer de bewegingen en beoordeel:

  • Bewegingsverloop
  • Het maximale bewegingstraject
  • Het optreden van pijn (vraag hiernaar!)
  • Aanwezigheid of verdwijnen van crepitaties
    N.B.:

Vind je geen afwijkingen, dan kan het zinvol zijn om ook de heup te onderzoeken (referred pain).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doen we tijdens de isometrische spierweerstandstesten van de knie?

A

Onderzoek de spieren door ze isometrisch (zonder bewegingsuitslag) te laten aanspannen. Laat patiënt zitten, fixeer het onderbeen (bij de enkel) en onderaan het bovenbeen en geef aan flexie / extensie.

Bied hierbij als onderzoeker weerstand aan de kracht welke bij de patiënt wordt uitgelokt door hem een bepaalde beweging te laten inzetten. Informeer hierbij naar pijn. Als pijn wordt aangegeven vergelijk dan links en rechts.

Geeft de patient bij de isometrische spiertesten pijnklachten aan, onderzoek dan vervolgens (na de links-rechtsvergelijking) en indien mogelijk de diverse spieren van de desbetreffende spiergroep apart.
Laat zo selectief mogelijk aanspannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke spieren vallen onder de flexoren groep en extensoren groep?

A

flexoren (hamstrings):

m. gracilis,
m. sartorius,
m. plantaris,
m. biceps femoris,
m. semitendinosus,
m. semimembranosus,
m. gastrocnemius

extensoren (quadriceps femoris):

m. rectus femoris,
m. vastus lateralis,
m. vastus medialis,
m. vastus intermedius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen we tijdens palpatie van het kniegewricht?

A
  1. De patiënt ligt in rugligging op de onderzoeksbank,
    tenzij anders vermeld (m.n. bij enkele spieren).
  2. Ga naast de patiënt staan en palpeer bij voorkeur met de vingertoppen (tenzij anders is vermeld).
  3. Palpeer de huid, het vetlichaam van Hoffa, de meeste spieren en de patella bij 0° flexie in de knie.
    Palpeer de overige structuren bij voorkeur bij 90° flexie van de knie.
  4. Vraag de patiënt precies aan te geven waar en wanneer het pijn doet. Vergelijk bij een afwijkende bevinding links en rechts.

5.
Let bovendien op:
- zwelling en de kwaliteiten daarvan
- de spiertonus (vingers dwars op het vezelverloop!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke structuren zijn te palperen rondom het kniegewricht?

A

a. De volgende botten en gewrichten zijn voor palpatie toegankelijk:
1. femurcondylen en -epicondylen
2. tibiacondylen en tibiaplateau
3. caput fibulae
4. tuberositas tibiae
5. mediale en laterale gewrichtsspleet
6. patella

b. De volgende weke delen zijn voor palpatie toegankelijk:
1. huid
2. spieren – pezen:
a. pes anserinus
b. pees m. biceps femoris
c. tractus iliotibialis
3. ligamenten:
a. lig. patellae
b. lig. collaterale mediale/laterale
4. lichaam van Hoffa
5. bursae prepatellaris
6. bloedvaten: a. poplitea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is de patella te palperen?

A

Deze is van mediaal naar lateraal te verschuiven en van proximaal naar distaal; Met de ene hand wordt de
patella van lateraal naar mediaal verschoven, waarbij
aan de mediale zijde de patella aan de onderzijde wordt gepalpeerd op pijn.

17
Q

Hoe zijn de weke delen te palperen?

A
  1. Huid m.n. met handrug palperen (temperatuur) en met vingertoppen.
  2. pes anserinus superficialis bestaande uit de pezen van de sartorius, gracilis en semitendinosus. Palperen ter hoogte van de tuberositas tibia mediaal. Hierbij palperen we de bursa t.h.v de pes anserinus. Pes anserinus profundus in het verloop t.h.v. bursa semimembranosus.
  3. pees biceps femoris; korte kop van de quadriceps femoris.
  4. aanhechting tractus iliotibialis t.h.v. laterale tibiacondyl (gerdy’s tubercule). Tractus iliotibialis kan schuren tegen femur.
  5. MCL; heup in flexie en endorotatie. Knie in flexie en voet plat op de onderzoeksbank. Binnenste zit vast aan meniscus.

LCL; heup in flexie en exorotatie. Knie in flexie en voet plat op de onderzoeksbank. Wijsvinger op LCL en middelvinger op caput fibulae.

18
Q

Wat is het lichaam van Hoffa en hoe kan deze gepalpeerd worden?

A

corpus adiposum infrapattelare; vetlichaam van Hoffa –> ligt onder de kniepees aan de voorzijde van de knie. Palperen bij gestrekte knie. Fungeert als stootkussen en opvulling in de ruimte tussen patella en kniegewricht.

19
Q

Welke bursa zijn te palperen rondom het kniegewricht?

A
  1. supraepatellaris
  2. superficiaal prepattelaris
  3. diep infrapattelaris
  4. oppervlakkig infrapattelaris
  5. pes anserinus
20
Q

Wat is de stand van bonnet?

A

De stand van Bonnet is een voorkeursstand van het gewricht indien er sprake is van een forse hydrops of haemarthros (zwelling in het gewricht door vocht of bloed).

De patiënt zal de voorkeur geven aan een flexiestand van de knie (ca. 20-30°), omdat dan de ruimte binnen het gewrichtskapsel het grootst is.

21
Q

Wat is de patellar tap test?

A

Ook wel ballottement patellae; Bij verdenking aanzienlijke hydrops (major effusion)

  1. De patiënt ligt in rugligging met gestrekte heupen en knieën, (indien mogelijk). De m. quadriceps femoris dient ontspannen te zijn; controleer dit door deze spier te palperen.
  2. De onderzoeker strijkt vervolgens met een hele hand de recessus suprapatellaris leeg naar distaal.
  3. Met de vingers van de andere hand drukt de onderzoeker stevig op de patella en observeert of er sprake is van een ‘ballottement’ (‘danse patellaire’)
22
Q

Wat is de bulge test (syndroom van katz)?

A

Bij verdenking geringe hydrops (minor effusion)

  1. Plaats de handpalm en vingers van een hand ter hoogte van de mediale gewrichtsspleet( patiënt is in rugligging).
  2. Strijk met die hand het eventueel daar aanwezige vocht craniaalwaarts richting recessus suprapatellaris en laat die hand niet los.
  3. Strijk vervolgens met de handpalmen vingers van de andere hand ter hoogte van de laterale femurcondyl de recessus suprapatellaris distaalwaarts leeg. Bij een geringe hydrops schiet de eerst naar proximaal leeggestreken synoviale omslagplooi nu vol met vocht ter hoogte van de mediale femurcondyl (z.g. symptoom van Katz).
23
Q

Hoe testen we de stabiliteit van de collaterale banden?

A
  1. Ga aan de kant van het te testen been staan.
    Leg het bovenbeen schuin over de onderzoeksbank,
    zodat de knie vlak naast de onderzoeksbank 20-30° geflecteerd kan worden. Het achterste kapsel en de kruisbanden zijn dan ontspannen.
  2. Fixeer met één hand het bovenbeen ter plaatse van de m. vastus lateralis net boven de knie.
  3. Geef met de andere hand een valgiserende kracht ter plaatse van het onderbeen. Men test hiermee de laxiteit van de mediale collaterale band en comprimeert de laterale meniscus.

Herhaal bovengenoemde testen bij een volledig gestrekte knie. Men test dan met name de dorsale kniestructuren (dorsale kapsel en achterste kruisband).

24
Q

Waar dient op gelet te worden bij het testen van de collaterale banden?

A

Let bij iedere uitvoering op:

  • abnormale beweeglijkheid (z.g. ‘spouwen’)
  • pijnaangifte (waar?); (meniscuslaesie, bandlaesie)
  • défense musculaire
  • blokkade (meniscuslaesie aan de compressiezijde)
  • links-rechtsverschillen

Interpretatie:
Bij abnormale beweeglijkheid bij 20-30° flexie dient men een ruptuur van de desbetreffende collaterale band te overwegen en is er sprake van een instabiele knie. Treedt er ook een abnormale beweeglijkheid op bij een volledig gestrekte knie, dan is (ook) een laesie van de achterste kruisband en het dorsale kapsel
waarschijnlijk.

25
Q

Wat is de test van lachman?

A

Deze test is aangewezen bij:

  • een forse hydrops (c.q. haemarthros)
  • ‘verse traumata’ (gezien de veelal beperkte flexiemogelijkheid)
  • chronische instabiliteit; deze test blijkt dan specifieker te zijn dan de schuifladetest bij 90°
  1. De patiënt ligt in rugligging met beide knieën ongeveer 15° gebogen.
  2. Ga aan de kant van het te testen been staan. Omvat met één hand het distale femur en met de andere hand de proximale tibia.
  3. Onderzoek nu de voorwaartse (ACL) en achterwaartse beweeglijkheid (PCL) van de tibia ten opzichte van het femur.

Let op:

  • abnormale beweeglijkheid (laxiteit) naar voren of naar achteren
  • pijn
  • défense musculaire
  • links-rechtsverschillen

Interpretatie:
De test is positief, indien er ten opzichte van de andere knie een vergrote translatie mogelijk is.

26
Q

Wat is de schuiflade test?

A

Schuifladetest Voorste Kruisband (ACL)

  1. De patiënt ligt in rugligging, de knieën zijn 90° geflecteerd en de voeten staan plat op de onderzoeksbank.
  2. Ga aan de kant staan van de te testen knie. Zet de vingers van beide handen in de knieholte, waarbij de wijsvingers de spanning van de hamstrings registreren en de duimen verticaal op de gewrichtsspleten
    liggen (naast het lig. patellae).
  3. Fixeer de voet van de patiënt door met uw dijbeen erop te gaan zitten.
  4. Trek langzaam de proximale tibia naar ventraal ten opzichte van het femur (‘voorste schuiflade’).
5.
Let op:
- abnormale beweeglijkheid naar voren (laxiteit)
- pijn
- défense musculaire
- links-rechtsverschillen

Interpretatie:
Bestaat er een abnormale beweeglijkheid (met name enkelzijdig) naar voren, dan spreekt men van een positieve voorste schuiflade.

27
Q

De schuiflade test kun je ook in endo- en exorotatie uitvoeren, waarvoor is dit?

A

Interpretatie:
Een positieve voorste schuiflade in deze positie (abnormale beweeglijkheid) maakt naast een aandoening van de voorste kruisband een aandoening van het posteromediale kapsel en/of de bandstructuren
waarschijnlijk.

28
Q

Wat is het verschil tussen voorste en achterste schuiflade test?

A

Breng het onderbeen in middenstand en duw nu langzaam de proximale tibia naar dorsaal ten opzichte van het femur (‘achterste schuiflade’). Let weer op de reeds eerder genoemde kwaliteiten.

Interpretatie:
Bestaat er een abnormale beweeglijkheid (met name enkelzijdig) naar achteren dan spreekt men van een positieve achterste schuiflade. Dit maakt een aandoening van de achterste kruisband waarschijnlijk.

Een positieve schuiflade naar achteren bij een laesie van de achterste kruisband kan ontbreken indien de tibia zich, voorafgaand aan de uitvoering van deze test, te ver naar dorsaal bevindt (dit geeft een fotonegatieve achterste schuiflade en een fout-positieve voorste schuiflade).

29
Q

Wat is de uitzaktest (gravity sign)?

A
  1. De patiënt ligt in rugligging.
  2. Breng beide heupen en knieën in 90° flexie, waarbij u de beide onderbenen steunt.
  3. Ga aan het voeteneinde en/of de zijkant van de desbetreffende knie staan en kijk, met de ogen op kniehoogte, naar de contouren van de
    tuberositas tibiae van beide knieën.

Interpretatie:
Zakt de tuberositas tibiae van de desbetreffende knie naar dorsaal in deze positie, dan heeft men te maken met een achterste kruisbandlaesie.

30
Q

Wat is de McMurray test?

A

1.
De patiënt ligt op de onderzoeksbank in rugligging met gestrekte heupen en knieën (indien mogelijk).

2.
Ga aan de kant van het te testen been staan en breng de knie in 90° flexie. De ene hand omvat de calcaneus, de vingers van de andere hand palperen de mediale
gewrichtsspleet ter hoogte van het dorsale deel.

3.
Flecteer eerst het been maximaal in heup en knie
en breng vervolgens het onderbeen in een
exorotatiestand.

4.
Strek vanuit de bovengenoemde positie de knie
terwijl de mediale gewrichtsspleet gepalpeerd blijft.

5.
Vergelijk links en rechts

Interpretatie:
De test is:
a. positief, indien er een pijnlijke knap in de knie optreedt (d.w.z. voelen en/of horen) tijdens het extenderen van het been

b. twijfelachtig,
indien de patiënt pijn aangeeft ter hoogte van het dorsale deel van de mediale gewrichtsspleet (posteromedial joint space tenderness).

31
Q

Hoe verschilt de mcmurray lateraal van mediaal?

A

Herhaal de test; flecteer het been maximaal in heup
en knie maar breng deze keer het onderbeen in een
endorotatiestand.

Interpretatie:
-De test is positief indien er een pijnlijke knap in de
knie optreedt (d.w.z. voelen en/of horen) tijdens het
extenderen van het been.

-Pijn tijdens deze manoeuvre zonder knap kan echter
ook, doch in mindere mate, duiden op een meniscusletsel.

-Crepitaties ter hoogte van de laterale gewrichtsspleet kunnen wijzen op een degeneratieve
achterhoornruptuur. Een positief testresultaat maakt een lateraal meniscusletsel
waarschijnlijk.

32
Q

Wat zijn de ottawa knie regels?

A

röntgen foto is geïndiceerd wanneer de patiënt één van de volgende kenmerken heeft:

  • ouder dan 55 jaar
  • kan geen 4 stappen zetten met gewicht zowel acuut als later in het ziekenhuis
  • geïsoleerde pijn rondom de patella
  • geïsoleerde pijn rond caput fibula
  • kan niet tot 90 graden flexeren