onregelmatige werkwoorden 121-135 Flashcards

1
Q

voldoen (aan)

A

voldeed, voldeden; heeft voldaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vragen

A

vroeg, vroegen; heeft gevraagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vriezen

A

het vroor; het heeft gevroren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wassen

A

waste, wasten; heeft gewassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

werpen

A

wierp, wierpen; heeft geworpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

weten

A

wist, wisten; heeft geweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wijzen

A

wees, wezen; heeft gewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

willen

A

wou/wilde - wouden/wilden; heeft gewild

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

winnen

A

won, wonnen; heeft gewonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

worden

A

werd, werden; is geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zeggen

A

zei/zegde - zeiden/zegden; heeft gezegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zenden

A

zond, zonden; heeft gezonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zien

A

zag, zagen; heeft gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zijn

A

was, waren; is geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zingen

A

zong, zongen; heeft gezongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly