001 Flashcards

1
Q

al

A
  • Hij is al reeds.
  • Ik heb al mijn werk gedaan.
  • De eten is al klaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

alleen

A

met niemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

**als eerste **

A

de eerste keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

als laatste

A

de laatste keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

basisschool

A

de school van 6 tot 12 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bel

A
  • Er is een bel in de school om naar de klas te gaan.
  • De bel gaat voor een huwelijk.
  • De bel gaat voor een doop.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beurt

A
  • Aan wie is de beurt?
  • Het is mijn beurt om te spreken.
  • Iedereen heeft zijn beurt?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dus

A

bijgevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dag

A

24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

elkaar

A

wederzijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gisteren

A

op de dag voor vandaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

haven

A

een parking voor de boten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het kantoor

A

het lokaal waar we werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iedereen

A

allemaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

jouw

A

van jou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

klas

A

het lokaal waar de lessen zijn gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

klassenlerares

A

de leraar die de administratie doet voor een klas

17
Q

langs

A

in de lengte van

18
Q

leraar

A

de man die de lessen geeft

20
Q

lerares

A

de vrouw die de lessen geeft

20
Q

leraar wiskunde

A

Mijn lerares wiskunde is Mevrouw Vandebrouck.

22
Q

morgen

A

op de dag die volg op vandaag

23
Q

na

A

in de tijd volgend op

24
Q

nacht

A

de tijd dat het donker is

25
Q

niemand

A

geen enkel mensen

26
Q

samen

A

in een groep

27
Q

thuis

A

in zijn huis

28
Q

vandaag

A

op deze dag

29
Q

welkom

A

Ik ben blij je te zien.

30
Q

blijven

A

niet weg gaan

31
Q

hopen

A

rekenen op

32
Q

leren

A

studeren

33
Q

spelen

A

genieten

34
Q

de wijk

A

de buurt

35
Q

de regering

A

de mensen die een land lopen

36
Q

iets meer

A

nog een beetje

37
Q

zo

A

op deze manire

38
Q

andere

A

niet hetzelfde

39
Q

voorlopig

A

niet definitif

40
Q

een soort

A

een categorie