onregelmatige werkwoorden 1-15 Flashcards

1
Q

aandringen

A

drong aan, drongen aan; heeft aangedrongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanwerven

A

wierf aan, wierven aan; heeft aangeworven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bakken

A

bakte, bakten; heeft gebakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beginnen

A

begon, begonnen; is begonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

begraven

A

begroef, begroeven; heeft begraven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

begrijpen

A

begreep, begrepen; heeft begrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

beschrijven

A

beschreef, beschreven; heeft beschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

besluiten

A

besloot, besloten; heeft besloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bestaan

A

beston, bestonden; heeft bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bevallen

A

beviel, bevielen; is bevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bewegen

A

bewoog, bewogen; heeft bewogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bewijzen

A

bewees, bewezen; heeft bewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bezitten

A

bezat, bezaten; heeft bezeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bezoeken

A

bezocht, bezochten; heeft bezocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bidden

A

bad, baden; heeft gebeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly