Omgangskunde Flashcards

1
Q

Omgangskunde

A

Wetenschap van het omgaan met mensen.

Vak dat bestaat uit psychologie, sociologie, opvoedkunde en methodieken die als vakken door elkaar heen lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doelen van omgangskunde

A
  • wie ben ik? Jezelf beter leren kennen in omgangssituaties.
  • wie is de ander? Kennis hebben over de ander.
  • jezelf en de ander begrijpen. Innerlijke en omgevingsfactoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aspecten van jezelf

A
  • leuke en minder leuke ervaringen in je leven
  • je eigen lichaam en de beleving hiervan
  • je mogelijkheden (dingen die je goed kunt)
  • je beperkingen (dingen die je niet of minder goed kunt)
  • je opvattingen en houdingen tegenover iets of iemand
  • je emoties
  • je behoeften en voorkeuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Innerlijke factoren, omgevingsfactoren, moeilijkheden bij begrijpen van gedrag

A

Innerlijke factoren:

  • lichamelijke invloeden: honger, dorst, pijn, gewicht etc.
  • sociale invloeden: opvattingen die we met de ander delen of hebben dankzij de ander, groepsgedrag
  • geestelijke invloeden: gevoelens als angst, verlegenheid, verdriet, vreugde, woede etc.

Omgevingsfactoren:

  • fysische omgeving: de natuur, de omstandigheden waarin we ons bevinden
  • sociale omgeving: de mensen om ons heen, zowel individuen als groepen, de woonomgeving, een vereniging, een volk etc.

Moeilijkheden bij begrip:

  • mensen geven zich niet makkelijk bloot
  • mensen houden lang vast aan de eerste indruk
  • mensen zien vaak wat ze willen zien
  • mensen spelen een rol; wat we waarnemen hoeft niet altijd het werkelijke gedrag van die persoon te zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedragsregels, betrekking op, afhankelijk van

A

Gedragsregels hebben betrekking op:

  • de manier waarop je met anderen kennis maakt
  • de manier waarop je mensen ontvangt
  • de kleding die je in bepaalde situaties draagt
  • je gedrag in de trein, op school, op je werk, tijdens het uitgaan etc.

gedragsregels zijn afhankelijk van:

  • de tijd waarin we leven
  • de woonomgeving/cultuur
  • onze leeftijd
  • de situatie waarin we verkeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale vaardigheden

A
  • een gesprek kunnen beginnen
  • goed naar de ander kunnen luisteren
  • je kunnen inleven in de ander: empathie kunnen tonen
  • weten hoe je conflicten kunt oplossen
  • kunnen rapporteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hulp verlenen, definitie, doel van werk in GZ, verantwoordelijkheid

A

Hulp verlenen: een groot aantal activiteiten, zoals luisteren, attent zijn, aardig zijn, praten, troosten en inleven. Alles waar diegene voor wie je iets wilt betekenen, behoefte aan heeft.

Doel van werk in GZ: proberen het welzijn van anderen te verhogen.

Verantwoordelijkheid nemen/dragen:

  • rekening houden met afhankelijkheid van de patiënt
  • verplaatsen in de ander
  • zelfstandigheid bevorderen
  • contact leggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Menselijke behoeften, schema van Maslow, 5 niveaus

A
  1. lichamelijke behoeften: fysieke behoeften om in leven te blijven, eten, drinken, onderdak, kleding
  2. veiligheid: zekerheid/geborgenheid, gezondheid
  3. houden van en behoren tot: deel uitmaken van een duurzame groep, waarin hij wordt geaccepteerd, gewenst is en waar hij genegenheid en respect ontvangt
  4. zelfbevestiging: gevoel van eigenwaarde, dat anderen je graag mogen en als waardevol beschouwen
  5. zelfverwerkelijking: streven om je meer te ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hulpverlener, persoonlijkheid, zelfbewustzijn, machtsgevoelens

A

Je eigen persoon is het voornaamste gereedschap in het hulpverleningsproces. “Jezelf als instrument”.

Bewust zijn van jezelf en je eigen normen en waarden.

Bewust zijn van eventuele gevoelens van macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beroepshouding, aspecten

A
  • inlevingsvermogen, empathie: in staat zijn mensen goed te begrijpen
  • warmte en zorg: vriendelijkheid en zorgzaamheid, tonen d.m.v. glimlachen, oogcontact en attent gedrag etc.
  • openheid: vertrouwen in elkaar, afhankelijk van hoe open je bent tegenover elkaar, interesse tonen
  • belangstelling en achting: betrokken zijn bij je werk en bij de mensen met wie je omgaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly