Oefenexamen Flashcards

1
Q

Wat is een SLO-doel?

A. Een meetlat om resultaten in de ontwikkeling van het kind meetbaar vast te kunnen leggen.

B. Een onafgebroken continu leerproces in opvoeding en onderwijs van het kind vanaf de geboorte.

C. Een uitgangspunt voor nastrevenswaardige leerdoelen ter aansluiting bij het reguliere vervolgonderwijs.

D. Een standaard om de ontwikkeling van de competenties van het kind te stimuleren.

A

Antwoordtoets: C

Feedback:
Een SLO-doel is een streefdoel dat enige houvast biedt in het ontwikkelingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is het belangrijk om doorgaande leerlijnen in te zetten?

A. Om telkens in de zone van naaste ontwikkeling van het kind te blijven.

B. Om streefdoelen passend bij het ontwikkelingsniveau te behalen.
C. Om de ontwikkelingsfases van het kind vloeiend te laten verlopen.

D. Om verantwoording van pedagogisch handelen te garanderen.

A

Antwoordtoets: C

Met doorgaande leerlijnen wordt de ontwikkeling in alle fases en door verschillende aansluitende instanties opgevolgd, zodat er geen onderbrekingen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke ontwikkelingsgebieden worden gestimuleerd door het hanteren van de vier pedagogische basisdoelen van Riksen-Walraven?

A. Persoonlijk, moreel-ethisch, sociaal-emotioneel.

B. Fysiek, cognitief, dynamisch-affectief.

C. Motorisch, fysiek, persoonlijk.

D. Cognitief, sociaal-emotioneel, motorisch.

A

Antwoordtoets: A

De vier basisdoelen zijn:
• Emotionele veiligheid van kinderen stimuleren en garanderen.
• De ontwikkeling van de persoonlijke competentie van het kind stimuleren.
• De ontwikkeling van de sociale competentie van het kind stimuleren.
• De kansen bieden om de heersende waarden en normen eigen te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In de vve van Luca wordt de visie van Montessori gehanteerd. Welke aanpak past hierbij?

A. Informatie opnemen en herhalen.

B. Nabootsing en regelmaat.
C. Kunstzinnige vorming en eigen kracht.

D. Relatie en acceptatie.

A

Antwoordtoets: A

Montessori richt zich op informatie opnemen en herhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welk ontwikkelingsgebied behoort please-gedrag?
A. Moreel-ethische ontwikkeling.

B. Cognitieve ontwikkeling.

C. Affectief-dynamische ontwikkeling.

D. Sociaal-emotionele ontwikkeling.

A

Antwoordtoets: D

Het kind wil erbij horen, please-gedrag is sociaal gedrag en hoort dus bij de sociaal-emotionele ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent zelfsturing van het jonge kind?

A. Alles zelf willen en laten doen.

B. Autonoom competentiegericht handelen.
C. Regulering van het eigen gedrag.

D. Bijsturing in de eerste ontwikkelingsfases.

A

Antwoordtoets: C

Het kind kan het eigen gedrag reguleren, zelf sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Maik heeft ADD. Welke aanpak past hierbij?

A. Grenzen stellen.
B. Afleiding beperken.

C. Goede voorbeeld tonen.

D. Hyperactiviteit reguleren.

A

Antwoordtoets: B

ADD is attention deficit disorder: een moeilijkheid in het vasthouden van de aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zoë is opstandig, agressief en luistert niet naar de PM’er of haar ouders. Bij welk gedragsprobleem vormen dit de kern van de problematiek?

A. ADHD.

B. ADD.

C. ODD.

D. ASS.

A

Antwoordtoets: C

ODD kenmerkt zich door agressief, opstandig gedrag en tegenspreken van volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit welke volgorde in fases bestaat de taalontwikkeling?

A. Vroegtalig, voortalig, differentiatie, voltooiing.
B. Voortalig, vroegtalig, differentiatie, voltooiing.

C. Voortalig, differentiatie, vroegtalig, voltooiing.

D. Vroegtalig, differentiatie, voortalig, voltooiing.

A

Antwoordtoets: B

De volgorde van taalontwikkeling is voortalig, vroegtalig, differentiatie en voltooiing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welke fase van taalontwikkeling bevindt zich een kind dat een stille periode heeft?

A. Voortalige fase.

B. Differentiatiefase.

C. Voltooiingsfase.

D. Vroegtalige fase

A

Antwoordtoets: B

De stille periode komt naar voren in de differentiatiefase. Het kind breidt het taalaanbod dan flink uit en heeft meer verwerkingstijd nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Jason heeft kinderafasie. Heeft Jason een taalontwikkelingsstoornis (tos) of een taalontwikkelingsachterstand (toa)?

A. Een tos, omdat het een omgevingsgerelateerde achterstand betreft.
B. Een tos, omdat het een hersenafwijking betreft.

C. Een toa, omdat het een hersenafwijking betreft.

D. Een toa, omdat het een omgevingsgerelateerde achterstand betreft.

A

Antwoordtoets: B

Een tos wordt gekenmerkt door een afwijking in de hersenen. Een toa wordt gekenmerkt door een omgevingsgerelateerd kenmerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kan het kind in de vroegtalige fase dat het in de voortalige fase in het taalverwervingsproces bij meertaligheid nog niet kan?
A. Korte zinnen maken.

B. Abstracte zinnen maken.

C. Lange zinnen maken.

D. Woordjes maken.

A

Antwoordtoets: A

In de vroegtalige fase kan het kind woorden achter elkaar zetten in korte zinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke fase komt het verschil in cognitieve ontwikkeling tussen tweetalig en eentalige opvoeding het duidelijkst naar voren?

A. Differentiatiefase.
B. Vroegtalige fase.

C. Voltooiingsfase.

D. Voortalige fase.

A

Antwoordtoets: A

In de differentiatiefase gaat het kind complexere zinnen maken en wordt er meer woordenschat en grammatica gebruikt, waarbij bij tweetalige kinderen een stille periode kan optreden en elementen uit de twee talen door elkaar gehaald worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In een gesprek met de ouders van Liu valt op dat zij op alles ‘ja’ zeggen en discussies vermijden. Vanuit welke dimensie van Hofstede kan dit gedrag verklaard worden?

A. Lange termijn-korte termijn.
B. Collectivisme-individualisme.

C. Mannelijkheid-vrouwelijkheid.

D. Hoge-lage onzekerheidsmijding.

A

Antwoordtoets: B

De ouders van Liu zijn collectivistisch ingesteld: harmonie boven eerlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke stap uit het driestappenmodel van Pinto geef je je grenzen aan?

A. Stap 1.

B. Stap 1 en 2.
C. Stap 2.

D. Stap 3.

A

Antwoordtoets: D

In stap 3 ga je met elkaar het gesprek aan, maar verlies je jezelf niet. Je geeft hier dus je grenzen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gina is 4 jaar oud en heeft Nederlands als tweede taal. In de buurt van Gina wordt nauwelijks Nederlands aangeboden. Welke methode is geschikt om in de leefomgeving van Gina in te zetten?

A. Voorleesexpress.

B. Jong geleerd, thuis gedaan.

C. Instapje.
D. Samen leren.

A

Antwoordtoets: B

Jong geleerd, thuis gedaan past bij een aanbod Nederlands voor vierjarige kinderen die het Nederlands als tweede taal hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De ouders van Zara hanteren een autoritaire opvoedingsstijl. Tot welke opvoedingsproblematiek kan deze stijl leiden?
A. Gebrek aan grenzen.

B. Gebrek aan zelfbeheersing.

C. Driftbuien.

D. Faalangst.

A

Antwoordtoets: D

Een autoritaire opvoedingsstijl gaat vaak gepaard met machtsuiting, straf en eisen stellen. Dit kan het kind angstig maken en ervoor zorgen dat het kind geen fouten durft te maken.

18
Q

Welke methodieken hebben dezelfde doelstelling?

A. Kleuterplein en Piramide.

B. Ben ik in beeld en Sporen.

C. Speelplezier en Kaleidoscoop.
D. Uk en Puk en Peuterplein.

A

Antwoordtoets: C

Beide methoden zetten zich in op het verkleinen of wegwerken van onderwijsachterstanden en het stimuleren van de ontwikkeling op verschillende ontwikkelingsgebieden.

19
Q

Waarom is het belangrijk om opbrengstgericht te werken?

A. Dit geeft de mogelijkheid om kinderen met elkaar te vergelijken.

B. Dit geeft kansen om het kind sterker te belonen naar resultaat.

C. Dit geeft inzicht in behaalde resultaten en mogelijke aanpakken.
D. Dit geeft meer ruimte voor aandacht op de relatie dan op de taak.

A

Antwoordtoets: C

Het opbrengstgericht werken is gericht op resultaten zichtbaar maken en aanpakken meetbaar maken.

20
Q

Met welke onderzoeksmethode kan een ontwikkelingsachterstand op moreel-ethisch gebied gesignaleerd worden?

A. Cyclisch werken.
B. Observatie.

C. Literatuuronderzoek.

D. Documentanalyse.

A

Antwoordtoets: B

Middels observatie kan het beste gedrag waargenomen worden. Moreel-ethische problematiek uit zich vooral in ongewenst gedrag, zoals slaan.

21
Q

Doelstelling: ‘De kinderen binnen 3 weken van taalniveau A1 naar taalniveau A2 laten gaan door wekelijks een half uur klassikaal te oefenen met de methode Zebra.’
Welk onderdeel in deze doelstelling is niet SMART geformuleerd? Kies de juiste letter van SMART.

A. A.
B. R.

C. T.

D. M.

A

Antwoordtoets: B

R = realistisch. Deze is hier niet in de doelstelling verwerkt, omdat kinderen niet binnen 3 weken naar een hoger taalniveau kunnen gaan: die tijd is te kort.

22
Q

Met wie wordt als eerste een gesprek aangegaan bij vermoedens van onveilige hechting en huiselijk geweld?

A. De psycholoog.
B. De zorgcoördinator.

C. De ouders.

D. De directeur.

A

Antwoordtoets: B

De zorgcoördinator kan ingezet worden als eerste, veilige stap binnen de vve om het probleem verder op te pakken en bespreekbaar te maken. Dit is niet een taak van een PM’er alleen.

23
Q

Jacco is 5 jaar oud en ligt achter op het gebied van woordenschat en rekenen. Welke methodiek kan voor Jacco effectief zijn?

A. Sporen.

B. Speelplezier.
C. Kleuterplein.

D. Instapje.

A

Antwoordtoets: C

Kleuterplein richt zich specifiek op het aanleren van taal en rekenen voor deze leeftijdsgroep.

24
Q

Bij de vve van PM’er Yvet wordt ingezet op het versterken van de sociale ontwikkeling. Zij werkt met de methodiek Sporen. Welke activiteit is hierbij geschikt?
A. Samen muziek maken vanuit verschillende culturen.

B. Voorleesmiddag met ouderbetrokkenheid.

C. Creatief tekenen vanuit concrete voorbeeldsituaties.

D. Hoekenwerk met poppen en knuffels.

A

Antwoordtoets: A

Sporen zet zich in voor culturele diversiteit vanuit groepswerk en samen werken.

25
Q

speelmateriaal is voor Fem geschikt om hiermee te oefenen?

A. Springtouw.
B. Bal.

C. Puzzel.

D. Trommel.

A

Antwoordtoets: C

Een puzzel vereist vaardigheden gerelateerd aan de fijne motoriek, de andere materialen zijn gericht op de grove motoriek.

26
Q

PM’er Jair wil met zijn groep werken aan de moreel-ethische ontwikkeling. Hij heeft beperkte tijd beschikbaar. Welke activiteit kost het minste tijd?
A. Kringgesprek.

B. Dansuitvoering.

C. Rapsessie.

D. Toneelstuk.

A

Antwoordtoets: A

Een kringgesprek vereist geen voorbereiding en kan op ieder gewenst moment gestopt worden.

27
Q

Voor welk ontwikkelingsgebied is toneel uitermate geschikt?

A. Fijne motoriek.

B. Grove motoriek.

C. Cognitie.
D. Sociaal-emotioneel.

A

Antwoordtoets: D

Met toneel kunnen emoties geuit worden en kunnen sociale situaties nagebootst worden.

28
Q

Zeno is gemotiveerd om aan het groepswerk te beginnen omdat hij graag samenwerkt. Welke basisbehoefte verhoogt hier de motivatie van het kind?

A. Lichamelijke behoefte.

B. Autonomie.
C. Relatie.

D. Competentie.

A

Antwoordtoets: C

Samenwerken hoort bij relatie.

29
Q

Lieve is intrinsiek gemotiveerd. Wat kan de motivatie van Lieve omlaaghalen?
A. Continue beloning met stickers.

B. Evaluatiegesprekken over de voortgang.

C. Het geven van steeds diepgaandere taken.

D. Delen van informatie over de taak.

A

Antwoordtoets: A

Door belonen met stickers wakker je de extrinsieke motivatie aan: de sticker wordt belangrijker dan de taak zelf. Bij intrinsieke motivatie is juist de taak zelf belangrijker. Door regelmatig stickers te geven wordt de aandacht verschoven van de taak naar de sticker en gaat dus de intrinsieke motivatie over in extrinsieke motivatie.

30
Q

Wat is een gevolg van het niet goed bijhouden van een kindvolgsysteem?

A. Het belemmert de samenwerking tussen instanties.

B. De PM

er kan niet aangesproken worden op de werkwijze.
C. Er is onvoldoende inzicht in de voortgang van het kind.

D. De ouders van het kind raken gedemotiveerd.

A

Antwoordtoets: C

Door niet (goed) te registreren raakt het overzicht kwijt.

31
Q

PM’er Daisy vraagt aan de kinderen in haar groep met welke materialen ze de kleurplaat willen maken. Drie kindjes willen krijtjes, 4 kindjes willen verf, 2 kindjes willen kleurpotloden. Daisy besluit dat ze gaan verven.
Lees de casus. Hoe kan het samen denken in deze casus verbeterd worden?

A. Daisy kan het gesprek aangaan om tot het besluit te komen.

B. Daisy kan aan alle kinderen het materiaal naar eigen keuze geven.

C. Daisy kan minder keuzeopties voorleggen aan de kinderen.
D. Daisy kan de kindjes laten stemmen en de meeste stemmen gelden.

A

Antwoordtoets: A

Daisy neemt hier uiteindelijk het besluit. Door ook dit samen te doen kan het samen denken verbeterd worden. Bij de andere opties wordt er niet samen gedacht.

32
Q

Uma durft in de groep haar zegje niet te doen. Ze laat snel over zich heenlopen. Op welk ontwikkelingsgebied dient een activiteit gericht te zijn om de problematiek te verkleinen?
A. Sociaal-emotioneel.

B. Cognitief.

C. Motorisch.

D. Moreel-ethisch.

A

Antwoordtoets: A

Je niet durven uitspreken in de groep is een sociaal-emotioneel probleem. Dit hoort bij de sociaal-emotionele ontwikkeling.

33
Q

Moeder van Xem: ‘Xem is een rustige jongen. Hij heeft niet veel vrienden. Xem reageert soms niet en praat ook minder vlot. Zijn vader heeft ASS. Soms maak ik me zorgen dat Xem ook ASS heeft.’
Lees de casus. Wat zegt dit stukje interview over Xem?

A. Xem heeft een doorverwijzing naar een psycholoog nodig.
B. Xem heeft een aandachtspunt op sociaal gebied.

C. Xem heeft ASS.

D. Xem heeft een ontwikkelingsstoornis.

A

Antwoordtoets: B

Je kunt aan de hand van deze casus geen conclusies trekken over de problematiek, je kunt slechts zeggen dat er een aandachtspunt naar voren komt.

34
Q

PM’er Tiddo observeert Lisa en herkent signalen van verwaarlozing. Wat is de eerste stap die Tiddo nu moet zetten?
A. Een gesprek met de zorgcoördinator.

B. Een gesprek met de ouders van Lisa.

C. Een gesprek met de directeur.

D. Een gesprek met Stichting Veilig Thuis.

A

Antwoordtoets: A

De zorgcoördinator kan ingezet worden als eerste, veilige stap binnen de vve om het probleem verder op te pakken en bespreekbaar te maken. Dit is niet een taak van een PM´er alleen.

35
Q

Begeleidingsvraag: Kathy is zes jaar en heeft moeite met overzicht en plannen. Hoe kan Kathy gestructureerd aan haar taken beginnen en blijven werken?
Wat is een smart begeleidingsdoel bij deze begeleidingsvraag?
A. Elke dag 10 minuten hulp bieden bij het plannen van taken en dit in een overzichtelijk schema met behulp van plaatjes zetten, waarna Kathy elke week een taak meer zelf plant, totdat Kathy de gehele planning zelf kan bijhouden.

B. Elke dag 20 minuten hulp bieden bij het plannen van taken en dit in een overzichtelijk schema met behulp van plaatjes zetten, waarna Kathy elke dag een taak meer zelf plant.

C. Elke twee weken 10 minuten hulp bieden bij het plannen van taken en dit in een overzichtelijk schema met behulp van plaatjes zetten, waarna Kathy elke twee weken een taak meer zelf plant, totdat Kathy de gehele planning zelf kan bijhouden.

D. Elke dag als het nodig is hulp bieden bij het plannen van taken en dit in een overzichtelijk schema met behulp van plaatjes zetten, waarna Kathy telkens een beetje meer zelf plant, totdat Kathy de gehele planning zelf kan bijhouden.

A

Antwoordtoets: A

SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. Dit komt bij doel C naar voren, bij de andere doelen mist er telkens een letter.

36
Q

Jaime spreekt thuis Spaans. Hij ligt achter op het gebied van taal, maar ook op het gebied van rekenen. Hoe kan de leeromgeving thuis versterkt worden?

A. Met een doorverwijzing naar het consultatiebureau.
B. Met de methode Samen leren.

C. Met een ontmoetingsgerichte opdracht.

D. Met een autoritaire opvoedingsstijl.

A

Antwoordtoets: B

De methode Samen leren is gericht op bijles in bv. taal en rekenen in de leeromgeving thuis.

37
Q
Activiteitenprogramma dag 1
09.00 kringgesprek eigen lokaal
10.00 dans eigen lokaal
11.00 muziek muzieklokaal
12.00 pauze
13.00 zwemmen extern zwembad
14.00 balsport gymzaal
15.00 einde
Welke activiteit is met te weinig tijd gepland?

A. Balsport.
B. Zwemmen.

C. Dans.

D. Muziek.

A

Antwoordtoets: B

Het zwemmen behoeft extra tijd voor het reizen van en naar het zwembad en het omkleden. Bovendien hebben de kinderen na de lunch idealiter een beetje tijd om het eten te laten zakken.

38
Q

PM’er Niko wil een toneelstuk uitvoeren. Hoe kunnen de meeste ouders bereikt worden voor medewerking?
A. Berichtje op de Facebookpagina van de vve.

B. Advertentie in het lokale dagblad waar de vve gevestigd is.

C. De kinderen vragen om hun ouders mee te laten doen.

D. Persoonlijke navraag met concrete taakverdeling om uit te kiezen.

A

Antwoordtoets: D

Persoonlijk benaderen van ouders met een concrete vraag of taak werkt het beste omdat zij zich direct aangesproken voelen en enige druk ervaren om een (sociaal wenselijk) antwoord te geven en omdat zij betrokken worden bij de directe context.

39
Q

Fieke wil werken aan het leren tellen. Ze ligt achter ten opzichte van haar leeftijdsgenoten. PM’er Sara stelt voor om een knikkerspel te doen om het leren tellen te oefenen.
Hoe kan in de uitvoering van deze activiteit rekening gehouden worden met competentie?

A. Het aantal knikkers beperken tot het gemiddelde niveau.

B. Fieke zelf laten kiezen hoe en met wie ze het spel wil spelen.
C. In de zone van naaste ontwikkeling zitten voor wat betreft het aantal.

D. Het knikkerspel samen met andere kinderen in de groep spelen.

A

Antwoordtoets: C
Feedback
Competentie betekent dat het kind voelt dat het de taak aan kan, dat deze niet te makkelijk en niet te moeilijk is. Dit past bij de zone van naaste ontwikkeling.

40
Q

PM’er Jort wil in de groep werken aan samenwerken. De kinderen hebben moeite met grove motoriek. Ook zijn er een paar kinderen in de groep met ADHD. Jort stelt voor om een balspel te spelen om dit aan te leren.
Welke alternatieve aanpak is in deze casus aan te bevelen?

A. Touwtrekken.

B. Knikkeren.
C. Zwemmen.

D. Drummen.

A

Antwoordtoets: D

Touwtrekken en knikkeren zijn competitief, zwemmen is eerder individueel. Drummen kan samen gedaan worden in groepsverband: een muziekspel dat gedeeld wordt, en is gericht op de grove motoriek.