Het dagprogramma Flashcards

1
Q

Het dagprogramma

A

In het dagprogramma geeft je per dag aan welke activiteiten die dag gevolgd worden gelijk aan de activiteiten die u al In het weten schema gezet hebt.
• Vaste dag moment zoals pauzes
• Vaste eetmomenten
• Vaste rustmomenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dagprogramma op papier:

A
Dag en tijdtsip 
•	Activiteit 
•	Verantwoordelijke 
•	Materialen 
•	Locatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar moet je rekening mee houden met maken van een dagprogramma?

A
  • Vaste momenten
  • Volgorde van de activiteiten
  • De begeleiding en de beschikbare ruimte
  • Klaarzetten van materialen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dagprogramma in de praktijk.

Wanneer u een dagprogramma In de praktijk brengt dient u een aantal vaardigheden in te zetten om dit soepel te Laten verlopen:

A

· Klasmanagement

· Motivering

· Interactievaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klasmanagement:

A

U dient duidelijk overwicht te tonen in de groep. Uw stem dient helder en rustig te zijn. Ook is het belangrijk om altijd democratisch te handelen en niet autoritair op te treden.
Ook heb je een voorbeeldfunctie en wordt de betrokkenheid creëren en betrokkenheid tonen tijdens de groepsactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Motivering:

A

Een belangrijke factor die bijdraagt aan betrokkenheid is de motivatie van de kinderen. Het type motivatie dat een kind heeft, Samen met 3 belangrijke begrippen:
Relatie: het kind voelt zich verbonden met zijn omgeving. Het voelt zich getolereerd, geaccepteerd even vrij. Het heeft vertrouwen in anderen en dat vindt steun bij anderen In de omgeving.
Competentie: het kind is overtuigd van het eigen kunnen. Het heeft het gevoel dat het de situatie aankan, dat het geschikt is om zijn of haar taken op te pakken.
Autonomie: het kind heeft zelfbeschikking. Heeft het gevoel dat het kan meebeslissen, dat dat ook zelf kan bepalen en dat het keuzevrijheid heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interactievaardigheden:

A
  1. Sensitieve responsiviteit
  2. Respect voor autonomie
  3. Structureren en grenzen stellen
  4. Praten en uitleggen
  5. Ontwikkelingsstimulering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sensitieve responsiviteit:

A

Staat voor het bieden van emotionele veiligheid.
Een band opbouwen met hun kind
Stress bij je kind verminderen
Aandacht hebben voor ieder kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Respect voor autonomie:

A

Respect voor de eigenheid van een kind.
Een kind vertrouwen meegeven
Een kind respectvol verzorgen
Een het kind stimuleren om dingen zelf te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Structureren en grenzen stellen

A

Een pedagogisch medewerker moet omgeving voor een kind structureren en leidinggeven aan een groep kinderen.
Breng een structuur In het dagritme
Maak gebruik van rituelen
Volg de seizoenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Praten en uitleg:

A

Touw is een belangrijk middel waarmee een pedagogisch medewerker en kind iets kan uitleggen of aanleren.
Gesprekken voeren met kinderen
Kinderen de ruimte geven om te reageren
Een kind vertellen en voorbereiden wat er gaat gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkeling stimuleren:

A

Het is belangrijk dat de pedagogisch medewerker kind volgend werkt en hierbij gebruik maken van de zone van naaste ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voortgangsbewaking

A

Als pedagogische medewerker bent u verplicht om een kindvolgsysteem bij te houden. Iedereen noteert u alle relevante gegevens van het kind om zo voortgang en ontwikkeling van het kind te monitoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom registreren van de ontwikkeling?

A

Om de voortgang van het kind inzichtelijk te maken en daardoor ook tijdig bij te kunnen sturen waar nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat registreren van de ontwikkeling?

A
  • Relevante persoonsgegevens van het kind en de thuissituatie
  • Het functioneren van het kind In de groep en het kind zelf.
  • Relevant gegeven met betrekking tot opvoeding en verzorging bijvoorbeeld of het kind een bepaalde allergie heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In een kindvolgsysteem wordt bij het registeren van belangrijke gegevens dus naar verschillende niveau’s gekeken:

A
  • Op het niveau van het kind.
  • Op het niveau van het kind binnen de groep.
  • Op het niveau van het kind binnen het gezin.
  • Op het niveau van het kind of van breed.
  • Op het niveau van het kind In de samenleving.
17
Q

Randvoorwaarden

A

Voor het hanteren van een kindvolgsysteem is het belangrijk dat Helder is wat er verstaan wordt onder het welzijn van het kind, wat een normale ontwikkeling is en wanneer er sprake is van een ontwikkelingsachterstand.

18
Q

Het implementatie van een kind volgsysteem zijn een aantal punten van belang die opvang breed hgelden afgestemd moeten worden. Denk aan:

A
  • Hoe het beleid In de opvang geregeld is ten aanzien van opvolging van de voortgang van het kind.
  • Inzicht in het pedagogisch beleidsplan dat gehanteerd wordt.
  • Welke opvang brede protocollen en regels er gehanteerd worden, bij voorbeeld ten aanzien van risicosignalering op het gebied van huiselijk geweld.
  • Welke methoden en hulpmiddelen beschikbaar zijn.
  • Welke afspraken over de wijze van registratie, opvolging en overdracht gelden.
19
Q

Hoe registeren?

A

Het is belangrijk dat u hetgeen wat u waar neemt vaststelt in een kindvolgysteem ga daarbij altijd uit van de AVG.

20
Q

Evalueren

3 niveaus van evalueren:

A
  1. Product
  2. Proces
  3. Effect
21
Q

Product:

A

Bij product evaluatie kijkt u naar het product in dit geval het begeleidingsplan. Het kan wel dat zijn om de evaluatie van het product aan de hand van een of meerdere evaluatievragen te doen. En de evaluatie vraag weet u namelijk om doorgelicht te werk te gaan.

22
Q

Stappen productevaluatie

A
  1. Staan de aanleiding en het probleem Helder op papier?
  2. Om te kijken of de hulpvraag uit de beschrijving van de ontwikkelingsproblematiek voortvloeit.
  3. Kijken of de door u opgestelde doelen smart geformuleerd zijn en of deze de hulpvraag volledig dekken.
23
Q

Proces:

A

Nadat het begeleidingsplan is afgestemd met betrokkenen is het belangrijk om regelmatig te evalueren of het begeleidingsplan aansluiten op de situatie van het kind. Zo niet dan dient u het plan bij te stellen. U kijkt nu naar het proces dit noemt u procesevaluatie.

24
Q

Mogelijke vragen die bij de procesevaluatie passen zijn:

A
  • In hoeverre verschilt de uitvoering van de aanpak In de praktijk, van de aanpak zoals opgesteld op papier?
  • In hoeverre Is de situatie van het kind gewijzigd en wint het begeleidingsplan mogelijk te worden bijgesteld?
  • In hoeverre is de aanpak voor alsnog haalbaar gebleken in beschikbare tijd en geld/
25
Q

Stap twee procesevaluatie

A

Bij procesevaluatie wordt naar de verschillende onderdelen van het begeleidingsplan gekeken met oog op de uitvoering ervan. Een tweede stap is dat ook het bijstellen van aanpak. Mogelijk heeft de huidige situatie geleid tot zaken die niet in u oorspronkelijke aanpak staan neem deze dan alsnog op in uw begeleidingsplan. Ga terugdenken en evalueren waarom het eerste plan niet heeft gewerkt.
Nadat u het opgestelde begeleidingsplan herzien hebt op basis van de procesevaluatie deelt u tot slot de uitkomsten met het kind en met de andere betrokkenen.

26
Q

Tijdens procesevaluatie is dat belangrijk om extra aandacht te hebben voor ……

En middelen …

A

de zelfregie van het kind. Wat kan het kind inmiddels al zelf en wat nog niet?
Hulpmiddelen Als de zelfredzaamheidsmatrix en de participatieladder kunnen hierbij nuttig zijn.

In een zelfredzaamheidmatrix kunt u in één oogopslag zien in hoeverre het kind op bepaalde punten al zelfredzaam is.

Een participatieladder maakt inzichtelijk in hoeverre het kind deelneemt aan de uitvoering van de aanpak.

27
Q

Niveaus van de Participatieladder en uitleg.

A
  1. Informeren
  2. Raadplegen
  3. Adviseren
  4. Coproduceren
  5. Meebeslissen

In niveau 1 deelt u zaken mee aan het kind. Op het tweede niveau raadpleegt u het kind bij het maken van beslissingen in uw aanpak maar geeft u geen terugkoppeling of inspraak. Op niveau 3 legt u de aanpak aan het kind voor en geeft u de aanpak als advies mee. Op het vierde niveau vraagt u actieve inspraak van het kind om gezamenlijk tot een aanpak te komen. Op niveau 5 mag het kind meebeslissen en geeft u het kind volledige zelfregie.

28
Q

Effect:

A

Het traject of een tussentijds doel In het traject is of wordt afgesloten. 5 om de situatie te evalueren literatuur met een effectevaluatie.
Waar je een effect evaluatie kijkt u zoals de naam al zegt na het effect van uw aanpak op het eindresultaat.

29
Q

Effectevaluatie vragen:

A
  • Zijn de doelstellingen behaald?
  • Is de problematiek van het kind opgelost?
  • Wat moet er nog gebeuren nu dit traject ten einde is te komen?

De uitkomst van de vragen geeft mogelijk aanleiding van de starten van een nieuw traject indien de doelstellingen niet behaald zijn.

30
Q

Het type motivatie dat een kind heeft, Samen met 3 belangrijke begrippen:

A

Relatie: het kind voelt zich verbonden met zijn omgeving. Het voelt zich getolereerd, geaccepteerd even vrij. Het heeft vertrouwen in anderen en dat vindt steun bij anderen In de omgeving.

Competentie: het kind is overtuigd van het eigen kunnen. Het heeft het gevoel dat het de situatie aankan, dat het geschikt is om zijn of haar taken op te pakken.

Autonomie: het kind heeft zelfbeschikking. Heeft het gevoel dat het kan meebeslissen, dat dat ook zelf kan bepalen en dat het keuzevrijheid heeft.