Het Begeleidingsplan Flashcards

1
Q

Data verzameling:

A

Data verzameling gebruikt u om de beginsituatie vast te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten data verzameling

A
  • niet participerend observeren
  • Oefenspelletjes en bij participerend observeren
  • interview gesprek met betrokkenen
  • literatuur onderzoek
  • document analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De methodische cyclus bestaat uit 5 stappen:

A
  1. Beginsituatie vaststellen
  2. Ondersteuningsvraag beschrijven
  3. Doel formuleren
  4. Plannen maken en uitvoeren
  5. Uitvoering evalueren en doelen bijstellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Beginsituatie vaststellen
  2. Ondersteuningsvraag beschrijven
  3. Doel formuleren
  4. Plannen maken en uitvoeren
  5. Uitvoering evalueren en doelen bijstellen
A
  1. Beginsituatie in kaart brengen doet u door middel van data verzameling.
  2. U beschrijft wat voor soort ondersteuning het kind nodig heeft.
  3. Doel smart formuleren.
  4. Begeleidingsplan opstellen en uitvoeren.
  5. Begeleidingsplan evalueren en eventueel nieuwe doelen stellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Litratuur onderzoek

A

Het lezen van literatuur over de problematiek die vastgesteld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarop letten bij het literatuuronderzoek:

A
  1. Welke instantie databank of bibliotheek gebruikt u?
  2. Wie is de auteur?
  3. Is informatie op meerdere plaatsen te vinden?
  4. Wat voor informatie is het?
  5. Is de informatie actueel?
  6. Is de informatie passend bij uw doel?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke instantie databank of bibliotheek gebruikt u?

A

Overheidsinstanties en erkende stichtingen, mits je keuken en kenniscentra zoals Movisie zijn een goed vertrekpunt. Wetenschappelijke databanken als die van het CBS, het SCP, eurostatt, maar ook databank zoals Google Scholar en Eric zijn Betrouwbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie is de auteur?

A

Het is bij het lezen van een boek of tijdschriftartikel altijd belangrijk om na te gaan wie de auteur is. Kijk daarbij naar de achtergrond van de auteur, heeft hij bijvoorbeeld gestudeerd, Of onderzoek gedaan over het onderwerp. Heeft hij nog meer gepubliceerd? Hieraan kun je zien of het betrouwbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is informatie op meerdere plaatsen te vinden?

A

Als er slechts 1 artikel geschreven is over een nieuwe theorie over ADHD, en deze theorie verder nergens te vinden mogelijk geen goede informatie om u op te baseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor informatie is het?

A

Een goede bron geeft de objectieve informatie dat wil zeggen feiten. Het is belangrijk dat u literatuur leest waarin feiten staan en geen mening waarin de informatie objectief gegeven wordt en niet subjectief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is de informatie actueel?

A

Kijk altijd naar het jaartal van publicatie. Oude artikelen zijn nu niet meer bruikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Is de informatie passend bij uw doel?

A

Probeer dezelfde zoekwoorden te gebruiken. Gaat jouw doel over taal in Nederland zoek dan niet taal in Spanje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een andere manier om aan meer informatie te komen is door het uitvoeren van ……

A

Documentenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Documentenanalyse

A

Raadpleeg dan diverse documenten of databanken met informatie over het kind. Het gaat hierbij over het doornemen van dossiers denk direct met het kind of diens problematiek te maken hebben.

Bij documentenanalyse gelden dezelfde vraag als voorliep tractuur onderzoek om de betrouwbaarheid van uw onderzoek te verhogen. Daarnaast de draadstang om voordat u het document bekijken lijstje te maken waarop u kunt opschrijven aankruisen wat u aan informatie uit het document wilt halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In alle fasen van uw onderzoek maar zeker ook wanneer dat u de documentanalyse uitgevoert Is het belangrijk dat u ……

A

ethisch verantwoord met de gegevens omgaat. Het is verantwoord wil zeggen discreet. Denk hierbij aan de AVG-regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Interview

A

Wanneer u het gesprek met een kind of andere uit zijn of haar omgeving aangaat om zo de situatie van het kind in kaart te brengen neemt u een interview af. Meestal bij een interview wordt er vooraf een topiclijst gemaakt. Aan de hand van dit lijstje kunt u tijdens het gesprek nagaan of u niets belangrijks vergeet.

17
Q

Structurele vragenlijst en semi gestructureerde vragenlijst

A

Er zit structuur in uw interview dit noemt een structurele vragenlijst.
Een tussenvorm is om de onderwerpen uit te schrijven en daarbij een aantal voorbeeldvragen op te schrijven. Zodat de belangrijkste zaken besproken worden maar dat u ook kunt afwijken van de vragenlijst en dus kunt doorvragen. Dit noemt u een semigestructureerde vragenlijst.

18
Q

Interview met 1 iemand heet:

Interview met meerdere heet:

A

individueel interview

groepsinterview

19
Q

Tips om het interview betrouwbaar te Laten verlopen:

A
  1. Neem het interview af met de geïnterviewden en niet met derde erbij.
  2. Neem het interview in een rustige omgeving af.
  3. Neem het interview in een voor de geïnterviewde vertrouwde omgeving af.
  4. Straal zelf rust uit tijdens het interview.
  5. Stel de geïnterviewden aan het begin van het interview op zijn gemak.
  6. Sta voor alle opties open.
20
Q

Observeren

A

Oberveren betekend kijken/ waarnemen. Dit kunt u doen doormiddel van kijken, luisteren, te ruiken, te proeven en te voelen.
Observeren doet u vaak aan de hand van observatieformulier.

21
Q

Soorten observeren:

A
  1. Participerende observatie
  2. Niet- participerende observatie
  3. Verhalende observatie
22
Q

Participerende observatie

A

U neemt deel aan de observatie en u wilt dat het de deelnemers niet weten dat ze worden geobserveerd.

23
Q

Niet- participerende observatie

A

Bekijkt u de situatie van een afstandje u neemt zelf geen deel aan de situatie

24
Q

Verhalende observatie

A

U schrijft of vertelt dan een verhaal naar aanleiding van wat u waargenomen hebt.

25
Q

Gedragsampling of behaviorssampling

A

Wanneer u een kind bijvoorbeeld Alleen tijdens de eerste fase observeert Omdat u weet dat daar de problemen liggen. u brengt dan het gedrag op dit specifieke moment in kaart door dit nauwkeurig te observeren. Het is daarbij van belang dat u precies aangeeft Waarom u In het gedrag wel en niet oplet en hoe we dit dus dient te observeren.

Bij gedragsampling kan gebruik gemaakt worden van de ABC-schema.

26
Q

Event sampling:

A

Niet-participerende observatie waarbij de gebeurtenis centraal staat. U observeert dan hoelang een bepaald gedrag zich voor doet.

Niet-participerende observatie waarbij u turft op een observatieschema hoe vaak iets voorkomt.

27
Q

Doelen stellen

Smart

A
S- specifiek 
M- meetbaar 
A- acceptabel 
R- realistisch 
T- tijdgebonden
28
Q

Subdoelen kunnen dienen voor:

A
  • Je hoofddoelen sneller behalen
  • Blokkades weghalen
  • Ontwikkelen van vaardigheden
  • Dienen als meetinstrument
29
Q

Afstemming van doelen:

A

Bij de vaststelling van de doelen is het van belang dat het kind en diens ouders/ verzorgen achter de doelen staan en de noodzaak van het behalen van deze doelen inzien.

30
Q

Subjectieve doelen:

A

Zijn doelen die In de beleving gehaald moeten worden.

31
Q

Objectieve doelen:

A

Zijn doelen die zichtbaar, meetbaar zijn, onafhankelijk van hoe ze beleefd worden.

32
Q

De opzet van een begeleidingsplan

Waarom?

A

Dit doe je om Helder op papier te hebben waar knelpunten liggen, hoe deze kunnen worden aangepast en binnen welke tijdsbestek resultaat zichtbaar zouden moeten zijn. ook zorgt dat opstellen van een plan voor transparantie over de aanpak voor alle betrokkenen.

33
Q

Een begeleidingsplan kunt u pas opstellen als u de volgende dingen heb gedaan:

A
  • Voor onderzoek
  • Dataverzameling
  • Doelstelling geformuleerd
34
Q

Checklist voor een begeleidingsplan:

A

· Personalia

· Aanleiding en problemen omschrijving

· Hulpvraag van het kind en van uzelf als professional

· Hoofddoelen en subdoelen

· Aanpak en verantwoording

· Betrokkenen

· Benodigde voorzieningen, hulpmiddelen en methoden

· Acties met vermelding locatie, betrokkenen, tijdsperiode

35
Q

De afstemming van een begeleidingsplan:

A

Het is belangrijk bij het opstellen van een begeleidingsplan en het bepalen van aanpak dat de ouders of opvoeders van het kind betrokken worden bij mogelijke manieren om de ontwikkeling van het kind te stimuleren.

Bespreekt de aanpak met ouders en Als je het kind wilt doorverwijzen ga dit gesprek tactisch aan en baseer het op feiten.

36
Q

ABC staat voor:

A

aanleiding, behavior/ gedrag en consequentie/gevolg. Door iets in een ABC-schema te zetten Kunt u verband tussen aanleiding gedrag en gevolg in kaart brengen.