Cultuur & Opvoeding Flashcards

1
Q

Wat is cultuur?

A

Alle dingen die mensen denken, doen en hebben: gewoonten en gebruiken, godsdienst, normen en waarden,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cultuur:
Natuur:

A

Cultuur: sociaal, In de opvoeding, aangeleerd
Natuur: biologisch, In de genen, aangeboren

Vaak sprake van zowel cultuur als natuur. Zo zit intelligentie deels In de genen (natuur), daar kan het ook deels gestimuleerd worden door de omgeving (cultuur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cultuur:
Waarden:
Normen:

A

Cultuur: is het complexe geheel van kennis, geloof, kunst, moraal, wetten, gebruiken en gewoonten die door de mens worden verworven als lid van een samenleving.

Waarden: Een waarde is een ideaal of principe dat u belangrijk vindt In het leven en dat u nastreeft. Bijvoorbeeld eerlijkheid of betrouwbaarheid.

Normen: een norm is een zelfopgelegde regel die voorschrijft hoe Mensen zich behoren te gedragen. Normen komen voort uit gestelde waarden. Zo is niet liegen een norm van de waarde eerlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cultuur is …

A

aangeleerd. de leert van je ouders en je ouders hebben het weer geleerd van bun overs. Op deze manier wordt cultuur van generatie op generatie overgebracht dit heet ook wel enculturatie.

Cultuur is aangeleerd, flexibel en gedeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De 6 dimensies van Hofstede gaat over

A

Gaat over waarop cultuur kan verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
De 6 dimensies van Hofstede 
1.
2.
3.
4.
5.
6.
A
  1. Grote machtsafstand- kleine machtsafstand
  2. Individualisme – collectivisme
  3. Mannelijkheid – vrouwelijkheid
  4. Hoge onzekerheidsvermijding - lagen onzekerheidsvermijding
  5. Lange termijn gericht - korte termijn gericht
  6. Toegeeflijkheid – terughoudendheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Grote machtsafstand- kleine machtsafstand
A

Dit Laten zien in hoeverre Mensen uit een bepaalde cultuur verwachten en accepteren dat de macht In de samenleving ongelijk verdeeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Individualisme – collectivisme
A

En de cultuur waarin het individualisme centraal staat is alles gericht op ik. In het collectivisme is alles gericht op wij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Individualisme:

A
  • Ik cultuur
  • Zeggen wat je denkt
  • Recht en respect op privacy
  • Veel vrije tijd
  • Niet te veel persoonlijke informatie prijsgeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Collectivisme:

A
  • Bescherming voor loyaliteit
  • Uitgebreid families
  • Respect voor ouderen en wijsheid
  • Respect voor traditie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Mannelijkheid – vrouwelijkheid
A

Cultuur kan gezien worden als mannelijk of als vrouwelijk dit betekent dat er in een cultuur meer aandacht is voor mannelijke harde waarden af heldhaftigheid. ja vrouwelijke cultuur is meer aandacht voor vrouwelijke softe waarde als samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Hoge onzekerheidsvermijding - lagen onzekerheidsvermijding
A

Bij een hoge onzekerheidsvermijding willen mensen zoveel mogelijk zekerheid hebben In het leven. Het moet zo voorspelbaar mogelijk zijn. Er wordt dan ook strak vasthouden aan regels en tradities. Met de lage onzekerheidsvermijding is er meer speelruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Lange termijn gericht - korte termijn gericht
A

Culturen waarin een lange termijn gerichtheid heerst, willen vooruit. Deze culturen zijn bereid om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. In culturen waren korte termijn gerichtheid heerst, zijn Mensen meer bezig met wat er nu speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Toegeeflijkheid – terughoudendheid
A

En toch even lekker cultuur is veel ruimte voor het maken van plezier en het genieten van het leven. Terughoudende cultuur zijn strikte sociale normen en de standaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De 3 stappen methode van Pinto

A

David Pinto heeft een manier ontwikkeld om nader tot elkaar te komen in interculturele situaties. Er is stappenmethode DSM probeert hij mensen bewust te maken op welk niveau van beleving en emoties in communicatie men zich bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De 3 stappen methode van Pinto

De 3 stappen zijn:

A
  1. Eigen cultuurgebonden normen en waarden leren kennen
  2. De cultuurgebonden normen, waarden en gedragscode van de ander leren kennen
  3. Vaststellen hoe men In de gegeven situatie met de verschillen omgaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het beoogde effect van de methode van pinto:

A
  • Vooroordelen wegnemen.
  • De normen en waarden van de ander begrijpen en ja kunnen respecteren en accepteren.
  • De eigen grenzen vaststellen en duidelijk maken aan anderen wat die grenzen zijn, totdat er geen irritatie en onbegrip ontstaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan je Cultuur beter begrijpen:

A
  1. Leer je eigen normen en waarden kennen.
  2. Leer de normen en waarden van een andere cultuur kennen door een gebeurtenis te beschrijven en na te gaan wat je niet begrijpt aan de ander. Zoek de ontbrekende informatie en bekijk wat de overeenkomsten en verschillen zijn.
  3. Vastellen hoe hun ergens mee omgaan. Zijn ze flexibel? Nagaan van hun onderlinge relatie en machtsverhouding.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Taal in cultuur=

A

Taal: de drager van cultuur.

DE taal geeft betekenis aan alles. Taal bestaat niet alleen uit woorden maar ook uit klanken en intonatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Taalontwikkeling van het jonge kind

4 fases:

A
  1. De voortalige fase (tot 1 jaar)
  2. De vroegtalige fase (1 tot 2,5 jaar)
  3. De differentiefase (2,5 tot 5 jaar)
  4. De voltooingsfase (5 tot 9 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De voortalige fase (tot 1 jaar)

A

Ging deze fase of wel prelinguale periode communiceert het kind door geluiden te produceren die nog niet gerekend kunnen worden tot het standaard vocabulaire.
In deze fase onderscheiden we passief taalgebruik van actief taalgebruik past u het taalgebruik teken dat het kind geluiden om zich heen hoort en ziet hoe de interactie met het kind wordt aangegaan 18 taalgebruik maakt het kind zelf aanzetten tot communicatie zoals huilen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De vroegtalige fase (1 tot 2,5 jaar)

Andre naam:

A

Inroeglinguale periode

Gaat het kind woorden maken die tot standaard vocabulaire gerekend kunnen worden zoals hond en stoel.

Het kind kent bij aanvang van deze fase doorgaans al 100 woorden passief en beheerst zo rond de 2 jaar al 500 woorden passief.

Binnen deze fase zijn twee ontwikkelingen waar te nemen, namelijk de ontwikkeling tot het uitspreken van gangbare woorden, ontwikkeling tot het samenvoegen van twee woorden en de ontwikkeling tot het samenvoegen van meerdere woorden in simpele zinnetjes.

23
Q

In deze fase ………. kan na het tweede levensjaar mogelijk ook de diagnose gesteld worden dat het kind kinderafasie heeft én dat is……

A

De vroegtalige fase (1 tot 2,5 jaar)

Betekent dat het kind moeite heeft met taal vanwege hersenbeschadiging.
Vaker dan kinderen met kinderafasie komt ontwikkelingsdysfasie voor. Ook in dit geval heeft het kind hardnekkige problemen in de taalontwikkeling, maar is er geen sprake van hersenletsel.

24
Q

Dysfasie is te behandelen met …..

A

Logopedie

25
Q

Taalachtertanden met uitleg:

A

Stros: Spraak en taalontwikkelingsstoornis
Vsto: vertraagde spraak en taalontwikkeling
Tos: Pauw ontwikkelingsstoornis is de stoornis In de hersenen diagnose zorgtotaal minder goed wordt verwerkt.
Toa: taal ontwikkelingsachterstand betekent dat het kind achter bij zich de normale ontwikkeling niet van het kind verwacht mag worden op taalgebied.

26
Q

De differentiefase (2,5 tot 5 jaar)

A
De differentiefase (2,5 tot 5 jaar) 
Deze fase werkt bekend aan het formuleren van langere en concrete zinnen. Het betekenis van woorden wordt voor kinderen in deze fase ook gestegen herkenbaarder. Daarnaast is te zien welke kind sporen maakt in syntaxis en morfologie, op welke manier waarop zinnig geformuleerd worden en hoe werkwoorden verbogen moet worden
27
Q

Selectief mutisme:

A

komt het meest voor bij kinderen van 3 tot 5 jaar en betekent dat het kind op bepaalde momenten niet praat terwijl het op andere momenten wel normaal praat. Dus heeft vaak te maken met de veiligheid die je kind In de situatie ervaart

28
Q

Stotteren:

A

is een stoornis die voorkomt uit een ontregeling In de hersenen. bepaalde gedachte emoties omgevingsfactoren kunnen stotteren verergeren. het meest voor bij kinderen van 2 tot en met 5 jaar.

29
Q

De voltooingsfase (5 tot 9 jaar)

A

Deze fase wordt de oefening die In de differentie fase is begonnen steeds meer verfijnd. Het kind leert nu naast de uitbreiding van woordenschat en begrip steeds beter het grammaticaal gebruik daarvan en het ontwikkelt vaardigheid tot lezen en schrijven.

30
Q

Een taalprobleem kan betrekking hebben op verschillende deelgebieden:

A
Syntaxis – grammatica 
Morphologie - woordvorming en vervoeging 
Fonologie – klanken 
Semantiek – betekenis 
Pragmatiek – gebruik
31
Q

Met name In de fases…… kan het opvallend dat het kind achterligt op een van deze deelgebieden. In dit stadium is het ook het makkelijkste om dyslectici te herkennen.

A

differentie fase en voltooiing fase

32
Q

Meertaligheid

A

Spreken van meertaligheid wanneer twee of meer talen beheerst worden.

33
Q

Simultane taalontwikkeling:

Successieve taalontwikkeling:

A

Simultane taalontwikkeling:
Wanneer het kind voor het derde het levensjaar twee of meer talen krijgt aangeboden en dus leert om twee talen te beheersen.

Successieve Taalontwikkeling:
Wanneer een kind na het derde levensjaar een tweede taal krijgt aangeboden en leert.

34
Q

Taalontwikkeling stimuleren

A

Het onderwijs gaat men uit van een goede beheersing van de Nederlandse taal. Kinderen die deze niet hebben, loop ik snel een achterstand op en komen daardoor terecht In de lagere niveaus.

35
Q

Aanpak binnen de VVE:

A

Bij de intensieve begeleiding hoort een goed contact met de ouders en de hulpverlener.
Cruciale factor van het falen of slagen op school is de houding In de achtergrond van de ouders. Ouders moeten hun kind leren en vragen helpt het als ouders zelf goed opgeleid zijn, dat kinderen kunnen helpen met schoolse taken. Niet alle ouders met een migratieachtergrond hebben die houding en achtergrond Daarom is een belangrijke aandacht bijvoorbeeld programma je ouders thuis kunnen inzetten om bijvoorbeeld een Nederlandse leesvaardigheid te bevorderen.

36
Q

Waarvoor is een opstapproject

A

Om een probleem binnen de VVE aan te pakken zijn er zogenaamde opstap projecten. Kinderen met een migratieachtergrond die hebben verlaten leeftijd naar Nederland te komen en midden In het onderwijs instromen ondervinden vaak problemen door gebruikers kennis van de Nederlandse taal. in speciale programma’s de zogenaamde oriëntatie of schakelprogramma ‘s mooi een beetje kinderen opgevangen.

37
Q

Opstapprojecten

A
Het belangrijkste gericht op taalverwerking zijn:  
•	Instapje en opstapje 
•	VVE thuis 
•	Samen leren 
•	Jong geleerd 
•	Thuis gedaan 
•	Voorleesexpres 
•	Boekstart  
•	Boekenpret
38
Q

Opvoeding is het belangrijk onderdeel om aan ontwikkelingsdoelen te kunnen werken. Voorbeelden van opvoedingsproblematiek zijn

A

niet luisteren, opstandig gedrag vertonen, drammen, niet kunnen delen, liegen en driftig worden.

39
Q

Oorzaken voor opvoedingsproblemen:

A
  • Gehanteerde opvoedingsstijl
  • Tijdgebrek
  • Gebrek Opvoedingsvaardigheden
  • Vastgehouden aan een achterhaalde traditie.
40
Q

De twee belangrijks aspecten bij opvoeding zijn de mate van:

A
  1. Responsiviteit: reageert op de verbale en non-verbale signalen van het kind de opvoeden houdt rekening met de gevoelens van het kind en sluit aan op zijn behoefte.
  2. Controle: de opvoeder heeft verwachtingen van/ stelt eisen aan het kind. De opvoeding stelt de regels en grenzen.
41
Q

Opvoedingsstijlen:

A

Democratisch

  1. Autoritair
  2. Toegeeflijk
  3. Verwaarlozend
42
Q

DEMOCRATISCHE OPVOEDINGSSTIJL (AUTORITATIEF):

A

Bij deze opvoedingsstijl staan de kinderen en hun individuele ontplooiing centraal en zijn de ouder(s)/verzorger(s) erg betrokken. Er worden duidelijke grenzen aangesteld, maar met voldoende aandacht en acceptatie van het kind.
Kinderen die opgevoed worden met deze opvoedingsstijl hebben heel veel zelfvertrouwen, goede banden in hun privé- en sociale leven, en zijn de ideale volwassenen in de toekomst.

Veel betrokkenheid + veel controle

43
Q

NIET-DEMOCRATISCHE OPVOEDINGSSTIJL (AUTORITAIR):

A

Bij deze opvoedingsstijl is de ouder de baas en moet het kind gehoorzamen. Als beide ouders een repressieve, autoritaire houding hanteren, kan het kind aardig, eerlijk, gedisciplineerd, oplettend en behulpzaam zijn.
Aan de andere kant is het kind vaak verlegen en angstig. Hij heeft weinig tot geen zelfvertrouwen, want hij krijgt weinig de kans om zichzelf te ontplooien en zijn eigenwaarde te bepalen.

Weinig betrokkenheid + veel controle

44
Q

TOEGEEFLIJKE OPVOEDINGSSTIJL (PERMISSIEF)

A
De permissieve opvoedingsstijl wordt ook wel de Laissez-faire opvoedingsstijl genoemd. Tolerantie en verwenning staat centraal: De familie bepaalt de dagelijkse inspanning volgens de wensen en verlangens van het kind. Hierdoor is er weinig dagritme. 
De ouder(s) of verzorger(s) tonen extreem veel liefde jegens het kind, maar zijn vaak onzeker over de invloed die zij hebben. Hierdoor worden er weinig eisen en grenzen gesteld aan het gedrag; kinderen worden weinig gestraft en er is weinig controle aanwezig. 
Kinderen die volgens de permissieve opvoedingsstijl opgevoed worden zijn vaak egoïstisch, ongedisciplineerd en egocentrisch. Ze zijn niet snel tevreden over zaken die zich afspelen in hun privé en sociale leven. 

Veel betrokkenheid + weinig controle

45
Q

VERWAARLOZENDE OPVOEDINGSSTIJL:

A

Bij deze opvoedingsstijl worden geen regels toegepast, ontstaan er spontane ruzies en tijdelijke ‘leuke momenten’. Regels worden spontaan toegepast als gevolg dat de ouder(s)/verzorger(s) beseffen dat ze het verkeerd aanpakken. Kort hierna verdwijnen de regels, alsof ze nooit bestaan hebben.
Er is weinig tot geen controle aanwezig. Het kind doet zijn eigen ding, en de ouder(s)/verzorger(s) hun eigen ding. Er is geen eenheid in de familie.
Kinderen die volgens deze opvoedingsstijl opgevoed worden vertrouwen mensen niet snel, geven niets om regels, weigeren om deel te maken van oplossingen, zijn enorme twijfelaars, vaak niet gelukkig en vormen hierdoor geen ‘eigen karakter’.

Weinig betrokkenheid + weinig controle

46
Q

Hechtingsproblematiek/RHS (35% van de Nederlanders):

A

Met hechting bedoelen we de band tussen jou en je ouders of verzorgers.

47
Q

Hoe ontstaat hechtingsproblematiek?

Bij ouders:
Bij het kind:
In gezinssamenstelling:

A

Bij de ouder:

· Mishandeling of verwaarlozing
· Opvoedingsonzekerheid en inspanning
· Verslavingsproblematiek

Bij het kind:
· Vroeg geborgen
· Moeilijk temperament
· Opvallende lichamelijke of verstandelijke beperkingen
· Autisme
· Adoptie

In de gezinssamenstelling of leefomstandigheden:
· Te vroeg en te lang van de ouders gescheiden
· Veel wisselende opvoeders
· Armoede
· Relatieproblemen tussen ouders

48
Q

Leg de 4 hechtingsstijlen uit:

A
  • Veilige hechting: hierbij bestaat evenwicht bij het kind tussen nabijheid zoeken met de oude en exploratie het kind voelt zich beschermd en geliefd en heeft bij aanwezigheid van de oude/ verzorger het vertrouwen dat deze snel terugkomt.
  • Vermijdende hechting: hierbij is minimaal contact tussen de ouder en zijn kind. Het kind vermijd het contact met de ouder, Omdat hij geleerd heeft dat de ouders hem structureel afwijzen kom maar verwaarlozen of niet op hem reageren.
  • Ambivalente hechting: is maximaal contact tussen de ouder en het kind. Het kind blijven dicht bij zijn ouders kom maar Omdat hij onzeker is over hoe en of de oude reageert.
  • Gedesorganiseerde/gedesoriënteerde hechting: Dit is een combinatie van een vermijdend en een ambivalente hechting. Bij deze hechtingsstijl voelt een kind zich machteloos In het contact met zijn ouder en heeft hij geleerd dat het contact met zijn ouder onvoorspelbaar is en bij vlagen zeer beangstigend en zelfs gevaarlijk is.
49
Q

Waar komt angst vaak uit voort?

A

Onvoorspelbaarheid

50
Q

Waar je op moet letten bij angst:

A
  • De omgeving
  • Sociale omgeving
  • Uzelf als pedagogisch medewerker
51
Q

Veel voorkomende vormen van angst:

A
  • Generaliserende angst: het kind denkt in gedachten alle situaties door en kan zich ook van alles en nog druk maken.
  • Verlatingsangst of scheidingsangst: angst om alleen gelaten te worden.
  • Sociale angst: bijvoorbeeld het kind dat een spreekbeurt moet doen in de groep en daaruit zowel fysiek of mentaal heftig op reageert.
  • Schoolangst: denk aan sociale angst om in de klas op te zijn, maar bijvoorbeeld ook aan separatieangst om weg te zijn bij ouders, of angst om pesters tegen het lijf te lopen.
  • Faalangst: angst om het niet goed genoeg te doen.
  • Paniekstoornis: plotseling door angst overvallen worden en je lichamelijk en geestelijk recht op reageren.
  • Fobie: angst voor een specifiek object of situatie die het dagelijks functioneren belemmert.
52
Q

Omgaan met hechtingsproblematiek en angst:

A

Wanneer er door een professional wordt vastgesteld dat er bij je kids sprake is van hechtingsproblematiek of angstproblemen kunt u hiermee omgaan door de angst op het probleem te duiden en een plaatsje te geven.
Zorg ervoor dat het kind zoveel mogelijk meedoen met reguliere dagprogramma waarbij u waar nodig differentieert. Communiceer je ook goed met het kind. Zorg ook voor structuur en duidelijkheid en hou ik goed contact met ouders en verzorgers van het kind

53
Q

Opbrengstgericht werken:

A

Opbrengst gericht op resultaat gericht werken betekent dat u tracht doelen na te streven en ze meetbaar te maken. Je kunt aantonen hoe de ontwikkeling van het kind verloopt. jJ doet dit vanuit heldere doelen die We hebben vastgesteld en die u ook besproken hebt met betrokkenen, als uw collega’s en ouders of verzorgers van het kind.
Voor scholen is het belangrijk om opbrengstgericht te werken en resultaten meetbaar te maken zodat bij inspecties kan worden aangetoond wat er gedaan is In het klaslokaal om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van het kind optimaal gestimuleerd wordt.
Voor het opbrengstgericht werken kunt u gebruik maken van kwaliteitskaarten die speciaal ontwikkeld zijn om te kijken in hoeverre een leerling vorderingen maakt.
Opbrengstgericht werken richt zich dus met name op het doel, op de resultaten, dat wat meetbaar behaald is.

54
Q

Ontwikkelingsgericht werken:

A

Ontwikkelingsgericht werken is daarbij geënt op signaleren, creëren en benutten van kansen op deze ontwikkelingsgebieden vanuit erkende methodieken. Het tijdig bijsturen is daarbij een zeer belangrijk aspect.
Ontwikkelingsgericht werken richt zich met name op de weg naar het doel toe, op de ontwikkelingsgebieden waaraan gewerkt wordt met de doelstelling voor ogen.