nourriture et repas Flashcards
1
Q
eau
A
het water
2
Q
manger
A
eten
3
Q
boire
A
drinken
4
Q
viande
A
het vlees
5
Q
gout
A
de smaak
6
Q
pain
A
het brood
7
Q
nourriture
A
het voedsel
8
Q
bière
A
het bier
9
Q
assiette
A
het boord
10
Q
fromage
A
de kaas
11
Q
huile
A
de olie
12
Q
thé
A
de thee
13
Q
lait
A
de melk
14
Q
faim
A
de honger
15
Q
avaler
A
slikken
16
Q
tasse
A
het kopje
17
Q
sucre
A
de suiker
18
Q
boisson
A
de drank
19
Q
fruit
A
de vrucht
20
Q
sel
A
het zout
21
Q
carotte
A
de wortel
22
Q
repas
A
de maaltijd
23
Q
pomme de terre
A
de aardappel
24
Q
petit-déjeuner
A
het ontbijt
25
soupe
de soep
26
beurre
de boter
27
légumes
de groente
28
oignon
de ui
29
poivre
de peper
30
déjeuner
de lunch
31
fourchette
de vork
32
ail
het knoflook
33
vin
de wijn
34
petit pois
de erwt
35
chou
de kool
36
chou-fleur
de bloemkool
37
oeuf
het ei
38
saucisse
de worst
39
sucré
zoet
40
glace
het ijs
41
gâteau
de taart
42
dessert
het toetje
het nagerecht
het dessert
43
riz
de rijst
44
choux de bruxelles
het spruitje
45
concombre
de komkommer
46
moule
de mossel
47
sauce
de saus
48
hareng
de haring
49
yaourt
de yoghurt
50
alcool
de alcohol
51
jus de fruit
het fruitsap
52
gouter
proeven
53
ivre
dronken
54
faire la cuisine
koken
55
jambon
de ham
56
lard
het spek
57
omelette
de omelet
58
pâtes
de deegwaren
59
vinaigre
de azijn
60
moutarde
de mosterd
61
crème
de room
62
confiture
de jam
63
fraise
de aardbei
64
orange
de sinaasappel
65
banane
de banaan
66
pomme
de appel
67
poire
de peer
68
cerise
de kers
69
prune
de pruim
70
citron
de citroen
