dans le temps, l'âge Flashcards

1
Q
vie
âge
naissance
être né
grossesse
mois
accouchement
accoucher
mettre au monde
sage-femme
A
het leven
 de leeftijd 
de geboorte
geboren zijn
de zwangerschap
de maand
de bevalling
bevallen 
ter wereld brengen 
de verloskundige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
médecin
pédiatre
bébé
garçon
fille
parents
grand-parents
cadeau
maternité
hôpital
A
de arts
de kinderarts
de baby
de jongen
het meisje 
de ouders 
de grootouders
het geschenk
de kraamkliniek
het ziekenhuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
petit garçon
petite fille
fils
fille
jeunesse
croissance
grandir
l'année
passer
vieillesse
A
het jongetje
het meisje 
de zoon 
de dochter
de jeugd 
de groei 
groeien
het jaar 
voorbijgaan
de ouderdom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
retraite
mort
le mort
enterrer
enterrement
cimetière
tombe
cadavre
deuil
vieillard
A
het pensioen
de dood
de dode
begraven
de begrafenis
het kerkhof ou de begraafplaats
het graf 
het lijk 
de rouw 
de grijsaard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
testament
hériter
héritage
héritier
cercueil
repos
éternel
A
het testament 
erven 
de erfenis
de erfgenaam
de doodkist
de rust 
eeuwig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly