Addition Flashcards
le voyage
de reis
l’excursion
de trip
le tour du monde
de wereldreis
l’aller-retour
het retourtje
prendre congé de
afschied nemen van
le sac à dos
de rugzak
le coffre
de kluis
le plan
de plattegrond
le tampon
de stempel
tamponner; cacheter
stempelen
indispensable
onmisbaar
la crème solaire
de zonnebrandcrème
l’équipement
de accommodatie
camper
kamperen
le campeur
de kampeerder
le feu de camp
de kampvuur
la tente
de tent
l’auberge de jeunesse
de jeugdherberg
le sac de couchage
de slaapzak
passer la nuit
overnachten
héberger
onderbrengen* (onderbracht; ondergebracht)
déranger; gêner
storen
payer la tournée
trakteren
le menu
het menu
au choix
naar keuze
se libérer
vrijkomen*
l’addition
de rekening
le cortège
de stoet
le pilier
de pilaar; de zuil
restaurer
restaureren
le gothique
de gotiek
la renaissance
de renaissance
le baroque
de barok
le dessinateur
de kunstenaar
la dessinatrice
de kunstenares
l’affiche; le poster
de affiche; de poster
l’exposition
de tentoonstelling
l’atelier
het atelier
le couplet
het couplet
la strofe
de strofe
le vers
het vers
le refrain
het refrein
le ton
de toon
la notede musique
de noot
pur
zuiver
le rythme
het ritme
la chorale
het koor
le soliste
de solist
le dicton
het gezegde
le proverbe
het spreekwoord
la prose
het proza
la fiction
de fictie
inventer (une histoire fausse)
verzinnen* (verzon; verzonnen)
le chapitre
het hoofdstuk
le paragraphe
de alinea; de paragraaf
comparer à
vergelijken met* (vergeleek; vergeleken)
la comparaison
de vergelijking
la poésie
de poëzie
le sonnet
het sonnet
l’accent tonique
de klemtoon
le monologue
de monoloog
le personnage
het personage
le chef-d’oeuvre
het meesterwerk
l’exposé
de verhandeling
le contraste
het contrast
décrire
beschrijven* (beschreef; beschreven)
la description
de beschrijving
en haut
bovenstaand
en bas
onderstaand
citer
citeren; aanhalen
au brouillon
in het klad
l’ébauche
het ontwerp
parler de
spreken over; bespreken
la remarque
de opmerking
la critique
de recensie; de kritiek
la censure
de censuur
le sujet
het onderwerp
l’humour
de humor
l’ambiance; l’atmosphère
de sfeer; de stemming
la motivation
de motivatie
littéral; littéralement
letterlijk
au sens figuré
figuurlijk
souligner
onderstrepen
retenir; ne pas oublier
onthouden* (onthield; onthouden)
rapporterà
klikken bij
charger qqun de qqchose
iemand opdragen* (droeg op; opgedragen)
le cours du soir
de avondcursus
la classe de 6ème
de brugklas
scolarisable
leerplichtig
l’enseignant
de leraar; de leerkracht
le mentor; la mentor
de mentor; de mentrix
la matière scolaire préférée
de lievelingsvak
l’informatique
de informatica
la langue maternelle
de moedertaal
la langue étrangère
de vreemde taal
le latin
het latijn
le grec
het grieks
le marqueur
de stift
la brosse (de tableau)
de wisser
l’encre
de inkt
chercher (dans un endroit où l’on pense que ça peut être)
opzoeken* (zocht op; opgezocht)
la mission
de opdracht
l’exercice
de oefening; de opgave
le jeu de rôle
het rollenspel
omettre
overslaan* (sloeg over; overgeslagen)
les travaux pratiques
het practicum
peu soigné
slordig
l’exposé
de spreekbeurt
la lettre majuscule
de hoofdletter
la lettre minuscule
de kleine letter
la faute d’ortographe
de spelfout
réécrire
herschrijven* (herschreef; herschreven)
la somme
de som
faire la somme
sommen maken
la cour de récréation
de speelplaats
terminer
eindigen; afloppen
être libre le lundi
maandag vrij hebben
réussir un examen
het examen halen; slagen voor het examen
le concours d’admission
het toelatingsexamen
copier sur
afkijken* bij
la correction
de correctie
cocher
aankruisen
barrer; rayer
doorstrepen
passer dans l’année supérieure
overgaan* (ging over; overgegaan)
redoubler
blijven zitten* (bleef zitten; is blijven zitten)
échouer à un examen
zaken voor; buizen voor
le directeur; la directrice
de directeur; de directrice
le proviseur; la proviseur
de rector; de rectrix
l’assistant; l’assistante
de assistent; de assistente
le doyen
de rector magnificus
la carte d’étudiant
de studentenkaart
le crous
de mensa
le laboratoire
het laboratorium
étudier de manière approfondie
bestuderen
scientifique
wetenschappelijk
le scientifique
de wetenschapper
l’article
het artikel
l’apprentissage professionnel
de beroepsonderwijs
la compétence
de bekwaamheid; de vaardigheid
l’annonce (dans un journal)
de advertentie
le CV
het cv
accumuler de l’expérience
ervaring opdoen*
bilingue
tweetalig
répondre à; satisfaire
voldoen* aan
sélectionner
selecteren
approprié
aangewezen
boulanger de profession
bakker van beroep
exercer la profession de
het beroep uitoefenen
plein temps (travail)
voltijds
mi-temps(travail)
deeltijds
le secteur touristique
de toeristische sector
travailler dur
hard werken
le job d’été
het vakantiewerk
la promotion professionnelle
de promotie
le défi; le challenge
de uitdaging
commencer un nouveau travail
aan de slag gaan* (ging; gegaan)
faire des heures supplémentaires
overwerken
la pression
de druk
le travailleur indépendant
de zelfstandig werker
l’employéde banque
de bankbediende
le demandeur d’emploi
de werkzoekende
l’intermédiaire
de intercedent; de intercedente
polyvalent
inzetbaar
être compromis
op de tocht staan* (stond op; gestaan)
le congé
het verlof
à l’origine
van oorsprong
l’origine
de herkomst; de afkomst
l’historien; l’historienne
de historicus; de historica
l’antiquité
de oudheid
gouverner
regeren
moyen-âgeux
middeleeuws
le chevalier
de ridder
l’épée
het zwaard; de degen
le trésor
de schat
la tradition
de traditie
traditionnel
traditioneel
la révolution
de revolutie
révolutionnaire
revolutionair
s’installer; s’implanter
zich vestigen
la colonie
de kolonie
l’esclave
de slaaf
l’esclavage
de slavernij
la religion
de godsdienst; de religie
le paradis
het paradijs
la cloche sonne
de klok luidt
le saint-esprit
de heilige geest
le catholicisme
het katholicisme
le protestantisme
het protestantisme
le judaïsme
het jodendom
le bouddhisme
het boeddhisme
le bouddha
de boeddha
bouddhiste
boeddhistisch
l’hindouïsme
het hindoeïsme
l’hindou
de hindoe
l’athée
de atheïst
la synagogue
de synagoge
la paroisse
de parochie
la cérémonie
de plechtigheid; de ceremonie
consacrer; bénir
wijden (wijdde; gewijd)
la crémation
de crematie
l’inhumation
de uitvaart
le mystère
het mysterie
le pèlerin
de pelgrim
l’ascension
de hemelvaartsdag
la pentecôte
de pinksteren
la théologie
de theologie
théologique
theologisch
le théologue
de theoloog
le fanatique
de fanaticus; de fanatiekeling
le fondamentaliste
de fundamentalist
la secte
de sekte
le philosophe
de filosoof
la matièreminérale
de materie
matériel
materieel
le bien
het goede
le mal
het kwade
l’argument
het argument
le raisonnement
de redenering
la contradiction
de contradictie
utile
nuttig; zinvol
l’occasion
de aanleiding
se créer; se former
ontstaan* (ontstond; ongestaan)
concret
concreet
abstrait
abstract