Nog meer oefenvragen Flashcards

1
Q

Massacommunicatie in de traditionele zin wordt gekenmerkt door:

A. Veel mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding
B. Relatief geringe kosten per bereikt persoon
C. Tweerichtingsverkeer tussen ontvanger en zender
D. Relatief veel contacten in zelfde tijd en zelfde ruimte

A

Antwoord B. Relatief geringe kosten per bereikt persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lees de volgende advertentietekst:


‘Freeler zal op grond van de door Freeler verkregen gegevens/informatie actief inspelen op de behoefte van de gebruiker’. XS4ALL: Uiteindelijk heeft alles zijn prijs.

In deze tekst domineren de volgende kanten van de boodschap:

A. Relationeel en referentieel.
B. Expressief en relationeel.
C. Referentieel en appellerend.
D. Relationeel en appelerend

A

Antwoord C. Referentieel en appellerend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het begrip massamedium is volgens Fauconnier:

A. De apparatuur voor zenden en ontvangen van mediaboodschappen.
B. Een tekensysteem met eigen codes voor zender en ontvanger.
C. Een organisatie voor productie en verspreiding van boodschappen.
D. De moedertaal (bijvoorbeeld Nederlands) van zender en ontvanger.

A

Antwoord A. De apparatuur voor zenden en ontvangen van mediaboodschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

‘Communicatie kun je je voorstellen als een proces waarbij een zender een boodschap overbrengt naar een ontvanger’. Deze definitie van communicatie is een voorbeeld van:

A. Een circulair model van communicatie.
B. Een lineair communicatiemodel.
C. Een rituele opvatting van communicatie.
D. Een interactief communicatiemodel.

A

Antwoord B. Een lineair communicatiemodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bekijk de volgende kenmerken van massacommunicatie in traditionele zin:


Kenmerk 1: Geringe afstemming op individuele ontvangers, weinig feedbackmogelijkheden.

Kenmerk 2: Zeer doelgroepgericht, duur per bereikt lid van de beoogde doelgroep.

A. Kenmerken 1 en 2 zijn onjuist.
B. Kenmerken 1 en 2 zijn juist.
C. Kenmerk is 1 zijn juist, kenmerk 2 onjuist.
D. Kenmerk 1 is onjuist, kenmerk 2 juist.

A

Antwoord B. Beide kenmerken zijn juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lees de volgende kenmerken van inter-persoonlijke communicatie. Welk kenmerk is correct?

A. Inter-persoonlijke communicatie zorgt voor geringe afstemming op de individuele 
ontvanger.
B. Inter-persoonlijke communicatie zorgt voor een hoge mate van interactie en 
betrokkenheid.
C. Inter-persoonlijke communicatie kost niet zo veel per bereikte ontvanger.
D. Inter-persoonlijke communicatie bereikt veel ontvangers tegelijk.

A

Antwoord B. Inter-persoonlijke communicatie zorgt voor een hoge mate van interactie en 
betrokkenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een belangrijk kenmerk van massacommunicatie is:

A. Persoonlijk contact met de individuele ontvanger.
B. Indirecte afstemming op de persoon van de ontvanger.
C. Hoge kosten per bereikt lid van de publieksgroep.
D. Gemakkelijk door te voeren gedragsverandering bij de ontvanger.

A

Antwoord B. Indirecte afstemming op de persoon van de ontvanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het bewust verzwijgen van feiten, zonder echt te liegen, omdat dat beter in het straatje van de zender past. Deze communicatietechniek heet:

A. Retorisch taalgebruik.
B. Aperte bewering.
C. Suggestie.
D. Ongeoorloofde stilte.

A

Antwoord D. Ongeoorloofde stilte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De benadering van Culturele indicatoren van Gerbner hoort thuis in de fase:

A. Aandacht voor individuele ontvangers.
B. De sturende macht van de media.
C. Almacht van de media. 

D. Opinieleider en tweetrapsmodel.

A

Antwoord B. De sturende macht van de media.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het tweetrapsmodel of de ‘two-step-flow-theory’ wil zeggen:

A.Een Amerikaanse theorie die ervan uitgaat dat de berichtgeving gefaseerd verloopt.
B. Het bepalen van de ontvangersagenda door de media-agenda.
C. Een Amerikaanse theorie die ervan uitgaat dat de berichtgeving gefaseerd verloopt. 

D. De beïnvloeding door massamedia gebeurt vooral via opinieleiders.

A

Antwoord D. De beïnvloeding door massamedia gebeurt vooral via opinieleiders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De theorie van de reuzeninjectienaald (one-step-flow) is gebaseerd op het principe:

A.Ontvangers zijn anoniem, reuzensterk en zelfstandig.
B. Zenders zijn anoniem, geïsoleerd en manipuleerbaar.
C. Ontvangers zijn anoniem, kwetsbaar en manipuleerbaar.
D. Zenders handelen overeenkomstig de intenties van de ontvangers.

A

Antwoord B. Zenders zijn anoniem, geïsoleerd en manipuleerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De mediafilosofie van McLuhan is gericht op:

A. Het bekritiseren van de grote macht van de zender.
B. Het erkennen van de grote macht van het publiek.
C. Het erkennen van de individuele capaciteit van de zender.
D. Het erkennen van de zelfstandige macht van het medium.

A

Antwoord D. Het erkennen van de zelfstandige macht van het medium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een belangrijk pluspunt van de Culturele indicatorenbenadering van Gerbner is:

A. Het verbinden van onderzoek naar de macht van bewustzijnsindustrie met het 
bekritiseren van de invloed van gewelddadige programma’s op tv-kijkers.
B. Het maken van het onderscheid tussen kennisarmen en kennisrijken als uitgangspunt van 
onderzoek.
C. Het benadrukken van individuele wensen en verlangens bij zware tv-kijkers gedurende 
‘prime time’.
D. Het onderzoek naar langetermijneffecten van de invloed van tv-fictie op de 
werkelijkheidsbeleving van ontvangers.

A

Antwoord D. Het onderzoek naar langetermijneffecten van de invloed van tv-fictie op de werkelijkheidsbeleving van ontvangers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerkend voor de Amerikaanse benadering uses and gratifications mag geacht worden:

A. Door de ‘overkill’ aan amusement heeft de Amerikaanse televisie een geestdodende 
werking op kritische consumenten.
B. Onderzoekers leiden de motieven van de ontvangers af uit hun analyse van de 
mediaboodschap.
C. Het actief en doelgericht opnemen van media-informatie wordt bepaald door de 
verwachtingen van de ontvangers.
D. Media zijn sinds de jaren vijftig oppermachtig waar het gaat om het bevredigen van de 
behoeften van consumenten.

A

Antwoord C. Het actief en doelgericht opnemen van media-informatie wordt bepaald door de 
verwachtingen van de ontvangers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Massacommunicatie in fase 5 van de theorievorming wordt gekenmerkt door:

A. Relatief hoge kosten per bereikt persoon voor de zender.
B. Tweerichtingsverkeer en ‘connection oriented communication’.
C. Relatief weinig contacten in zelfde tijd tussen zender en ontvanger.
D. Weinig mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van de ontvanger.

A

Antwoord B.

Tweerichtingsverkeer en ‘connection oriented communication’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Veel denkers over het informatietijdperk zijn erg optimistisch over de maatschappelijke invloed van het informatiseringproces. Waarom?

A. Ze waarderen de autonome ontwikkeling van de mediatechnologie.
B. Ze bewonderen de bestuurlijke mogelijkheden van een gecentraliseerde productiewijze.
C. Ze zien geen verandering van kapitalistische productieverhoudingen.
D. Ze gaan uit van een ‘doom’-scenario voor nabije toekomst.

A

A. Ze waarderen de autonome ontwikkeling van de mediatechnologie.

17
Q

Wat zijn de drie kenmerken van massacommunicatie?

A
  • Effectiviteit
  • Actiegericht
  • Interactiegericht
18
Q

Welke theorie behoord tot Fase 1: De almacht van de media? (1)

A

One-step-flow-theorie

19
Q

Welke theorie behoord tot Fase 2: Beperkte macht van de media? (2)

A

Two-step-flow-theorie en Multi-step-flow-theorie

20
Q

Welke theorie behoord bij Fase 3: Aandacht voor de ontvanger? (2)

A

Zwamflokmodel en Uses and gratifications