Hoofdstuk 13 Flashcards

1
Q

Metavragen

A

Gaan over het verwoorden van je vooronderstellingen en invalshoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Analyse-eenheden van communicatieonderzoek (4 kenmerken)

A

Kenmerken van:

  • zenders
  • media
  • boodschappen
  • ontvangers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is veel communicatieonderzoek ‘multidisciplinair’ gericht?

A

Omdat de communicatiewetenschap raakvlakken heeft met andere disciplines, zoals taalwetenschap, politicologie, recht en psychologie. Als je het hele onderzoeksveld in ogenschouw neemt, valt de pluriformiteit aan benaderingen en methoden op. Nagenoeg iedere onderzoeksvorm kan worden toegepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kom je als reclameonderzoeker aan je sterkte-zwakteanalyses van massamedia?

A

Door de cijfers van aanbod, bereik en impact van reclameboodschappen te koppelen aan diverse mediatypen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke gebieden is sinds een tiental jaren een professionalisering van het kwantitatieve mediaonderzoek gekomen? (3 stuk)

A

Met name op gebied van:

  • marketingcommunicatie
  • reclameonderzoek
  • mediaplanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Discriptief of beschrijvend onderzoek

A

Hierin beschrijf je een concreet verschijnsel in de media zo goed mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Exploratief onderzoek

A

Als je niet zoveel over het onderwerp weet dan ga je het exploreren of verkennen. Je kijkt naar enkele aspecten en stelt hypothesen op. Als deze dan blijken te kloppen kun je verder gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Toetsingonderzoek (3 stappen)

A
  1. Het kiezen van een theoretisch model dat voor je doel van pas lijkt te komen
  2. Uit de theorie leidt je hypothesen af en probeert deze te toetsen aan het verzamelde materiaal
  3. In het feitelijk onderzoek je toets je dan, of die veronderstelling door empirische gegevens onderbouwd kan worden
  • Bij dit soort onderzoek verifeer (kijken of de waarneming klopt) of falsifieer (kijken of je een bevinding kunt ontkrachten) je enkel precies omschreven theoretische hypothesen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fundamenteel onderzoek

A

Hiermee kun je de algemene kennis van de werkelijkheid vergroten. Je stelt theoretische hypothesen op, die je vervolgens probeert te bevestigen of onderuit te halen.

*Bij fundamenteel onderzoek wil je ‘weten om te weten’, de theorie staat meer centraal..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Praktijkgericht onderzoek

A

Deze doe je om een praktisch probleem op te lossen

*Wordt ook wel toegepast onderzoek genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wetenschappelijk communicatieonderzoek

A

Strekt zich uit van heel inductief beschrijven van concrete gevallen tot deductief verklaren van abstracte verbanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voor alle onderzoeksmethoden geldt dat je onderzoek moet voldoen aan bepaalde regels en criteria. Welke zijn dit? ( 4)

A
  1. Controleerbaar (zijn de keuzes en conclusies logisch en verantwoord)
  2. Herhaalbaar (als iemand anders op dezelfde manier het zou herhalen zijn de resultaten dan hetzelfde?)
  3. Generaliseerbaar (bij interviews, resultaat geldt ook voor de niet-geïnterviewden?)
  4. Valide (betrouwbaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn heel veel manieren om communicatieonderzoek te verrichten. Welke gebruik je voor een meer praktische benadering?

A

Voor een meer praktische benadering kun je uitgaan van de strategische aanpak van ‘corporate communication’.

Je probeert dan het hele proces van het bedrijfscommunicatie te vatten, waarbij je de drie hoofdvormen zo planmatig mogelijk probeert te integreren.

  • Interne managementcommunicatie
  • Externe managementcommunicatie
  • Marketingcommunicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet Stichting Kijk Onderzoek?

A

Ze werken met een representatieve steekproef van 2700 personen en 1240 huishoudens. Het kijkgedrag wordt elektronisch gemeten door een ‘kijkmeter’ die op alle tv-toestellen zijn aangesloten. Die legt vast wanneer het toestel aanstaan en welke zender gekozen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP)?

A

Doet eens in de 5 jaar onderzoek naar de vrijetijdsbestedingen van de Nederlandse bevolking. Hierin houden 2200 mensen gedurende een week in oktober al hun activiteiten bij in een dagboek. Deze registreren ze per kwartier. Daarnaast worden ze ook uitgebreid geïnterviewd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een voordeel van het SCP-onderzoek met betrekking op de metingen door de tijd heen?

A

Ze doen al sinds 1975 op dezelfde manier onderzoeken. Hierdoor kunnen de meetresultaten goed vergeleken worden

17
Q

Tijdsbestedingsonderzoek (TBO)

A

Er wordt hier gekeken naar televisie kijken in vergelijking met het lezen van persmedia, internetgebruik en het luisteren naar de radio.

18
Q

Hoelang zitten Nederlanders gemiddeld achter de computer?

A

4 uur per week oftewel ruim een half uur per dag

19
Q

Hoelang lezen Nederlanders gemiddeld een krant, tijdschrift of een boek?

A

4 uur per week

20
Q

Stichting Internet Research (STIR) onderzoek

A

Willekeurig 5000 mensen (zonder selectie) die aan het onderzoek meedoen door een enquête in te vullen over tv kijken, radio luisteren, lezen, surfen etc.

Er worden wel mediavoorkeuren gegeven maar ze maken geen onderscheid tussen het gerichte en bewuste mediagebruik en het terloops en minder bewust gebruik van de media.

21
Q

Een nadeel van SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) en een voordeel van TBO (Tijdsbestedingsonderzoek)

A

Door het gebruik van dagboekmethode worden meestal alleen de belangrijkste activiteiten opgeschreven en niet de nevenactiviteiten. Hierdoor kan het TBO een onderscheid maken tussen hoofd- en nevenactiviteit voor televisie en radio.

22
Q

Waar staat de afkorting CLO voor?

A

(Continue Luisteronderzoek) Meet de luistertijd van de radio

23
Q

Het verschil tussen Continue Luisteronderzoek (CLO) en Tijdsbestedingsonderzoek (TBO)

A

Bij CLO is de gemeten luistertijd hoger. Dit kom door dat:

  • Nadruk op de radio ligt meer bij CLO
  • Respondenten zijn bij CLO meer gespitst op hun luistergedrag
  • Het gerapporteerde nevenactiviteiten zijn in de loop van 30 jaar gedaald
24
Q

Wat betekend valideit?

A

Heeft te maken met de vraag of de verschillende onderzoeken naar kijk- en luistergedrag ook daadwerkelijk meten wat ze moeten meten.

25
Q

Waar staat CBO voor?

A

Continue Kijk onderzoek

26
Q

Wat zijn theorieën?

A

Systematisch geordende uitspraken en regels om de werkelijkheid te kunnen beschrijven, verklaren en voorspellen

*Ze hebben een algemene geldigheid voor een bepaalde duur

27
Q

Verschillende theoretische benaderingen hebben elkaar in de twintigste eeuw afgelost. Er kunnen 5 fasen aangewezen worden:

A
  1. De wetenschap was gericht op de overheersende macht van de media
  2. De sturende invloed van wetenschap werd enigszins gerelativeerd
    * In fase 1 en 2 was het onderzoek gericht op persmedia, film en de radio*
  3. Aandacht voor het effect op de ontvanger
    * Introductie van televisie*
  4. De macht van zender en massamedium opnieuw benadrukt, maar werd er ook kritiek op de macht van de media geleverd.
  5. Eenrichtingsverkeer maakt plaats voor theorievorming op basis van interactiviteit
28
Q

De meest algemene betekenis van interactiviteit

A

Wederzijds op elkaar afgestemd handelen

29
Q

In de ICT verwijst het begrip interactiviteit…..?

A

Enerzijds het technisch zoeken van de juiste programmering van databases, en anderzijds naar allerlei processen van waarneming en interpretatie van zintuiglijke prikkels, die je als mediagebruiker opdoet.

30
Q

We beleven momenteel het definitief doorbreken van internet als nieuw interactief medium. Twee basiselementen komen daarbij naar voren:

A
  1. De mate waarin deelnemers aan een communicatiegebeuren dit proces beïnvloeden
  2. De mate waarin zender en ontvanger in dit proces van rol kunnen wisselen.
31
Q

Benoem de 5 fasen in de theorievorming over massacommunicatie

A
  1. De almacht van de media;
    One-step-flow (reuzeinjectienaaldtheorie)
  2. Beperkte macht van de media:
    Two-step-flow of Multi-step-flow (opkomst van opinieleiders)
  3. Aandacht voor de ontvanger:
    Zwamflokmodel en Uses and gratifications (nut en beloningen)
  4. Sturende macht van de media:
    Kritische mediatheorie (cultuurindustrie, media-imperialisme) agendasetting, specifieke media-invloed, kenniskloof, culturele indicatoren.
  5. Massamedia in het informatietijdperk:
    Wederzijdse betrekkingen tussen zender en ontvanger staan in het middelpunt (convergentie, cocreatie, user-generated-content)