Aantekeningen uit de les Flashcards

1
Q

Welke 2 soorten opinieleiders zijn er?

A
  1. Influentials: invloedrijke adviseurs in de interpersoonlijke communicatie (vrienden, familie, kennissen, collega’s)
  2. Publieke figuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Institute for propaganda analyses

A
  • Onderzocht propaganda in tijdperk machtige media
  • Identificeert aantal propagandatechnieken
  • Technieken worden nog altijd gebruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Name Calling

A

Iemand zwart maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Glittering Generality

A

Jezelf positief neerzetten (i.p.v. iemand zwart maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Transfer

A

Van negatief iets positiefs maken. Goed gevoel geven aan iets negatiefs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Testimonial

A

Door middel van een beroemd iemand. Om een goed woordje te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Plain Folks

A

Tegenovergestelde van testimonial de gewone mens gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bandwagon

A

“Op de grote kar springen”, meedoen met de rest.

Bijv. Mac-Donals doet “gezond”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Card- Stacking

A

Feiten benadrukken en verdraaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rond welk jaar was het tijdperk van de ontvanger?

A

Ca. 1950

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 soorten agenda’s

A
  • Interpersoonlijk
  • Intrapersoonlijk
  • Gemeenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Babyboom

A

Een periode waarin de wetenschap zich aan ging passen (fundamenteel) behoefte om iets anders te doen in de media.

*Komt voort uit wat de mensen willen (niet de media)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem de kenmerken (5) van de maatschappij in tijdperk van de ontvanger (fase 3)

A
  • Naoorlogse welvaart leidt tot komst consumptiemaatschappij
  • Belangrijke rol voor consumenten en reclame
  • Adverteerders willen weten wat zich in ons hoofd afspeelt
  • Nadruk op psychologie en kijk-en-luister-onderzoek
  • Van “wat doen media met mensen” naar “wat doen mensen met media”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zwamflokmodel

A

Wat ondergronds speelt (trending), beland vanzelf bovengronds

Ondergronds: interpersoonlijke communicatie
Bovengronds: massamedia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de motieven voor mediaconsumptie? (4)

A
  1. Leerfunctie
  2. Informatieve functie
  3. Vermaak genoegen
  4. Statusverschaffing (mee kunnen praten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uses and gratifications

A

In de jaren 50 gingen wetenschappers onderzoeken wat mensen willen:

  • Motieven voor mediagebruik
  • Ontvangers nemen alleen op wat prettig of belangrijk is (informatie)
  • Ontvangers bepalen de betekenis van boodschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De wereld van 1965 Tijdperk sturend machtige media (4 kenmerken)

A
  • Kritische wetenschappers keren niet terug naar injectienaaldtheorie, maar stellen wel weer vragen over effect op mensen
  • Kritiek op macht zender en onderzoek naar invloed medium en boodschap
  • Beïnvloed door protestgeneratie jaren ‘60
  • Maar: ook ontvangertijdperk loopt door!
18
Q

Agendasetting (3 kenmerken)

A
  • Onderzoek toont verband aan tussen onderwerpen die veel in media komen en onderwerpen die ontvangers belangrijk vinden
  • Thema’s die hoog op de media-agenda staan komen vanzelf hoog op de ontvangersagenda
  • Media bepalen niet onze mening, maar wel waarover we het hebben
19
Q

Intra-persoonlijke agenda

A

Onderwerpen die ontvanger zelf belangrijk vindt

20
Q

Inter-persoonlijke agenda

A

Onderwerpen die ontvanger met anderen bespreekt

21
Q

Gemeenschaps-agenda

A

Onderwerpen die groep van ontvanger belangrijk vindt

22
Q

Wie bepaald vaak de agenda?

A

De media

23
Q

Kritiek op agendasetting

A
  • Theorie meet alleen kennis en niet de gevolgen in gedrag
  • Theorie houdt geen rekening met sociale context van ontvangers
  • Theorie houdt geen rekening met manipulerende karakter van media
  • Theorie is uitsluitend gericht op overdracht via nieuws en politieke propaganda
24
Q

Theorie 7: Framing (3)

A
  • Media bepalen niet alleen waarover we het hebben, maar ook onze mening over die onderwerpen
  • Manier waarop onderwerp in media wordt behandeld beïnvloed perceptie van de werkelijkheid
  • Vaak bewust gestuurd door mediaprofessionals, bedrijven, belangenorganisatie, politici en spindoctors

*Het (al dan niet) manipuleerbaar bedoeld om een bepaald beeld zo in te zetten dat het gangbaar is voor iedereen

25
Q

Cultiveringstheorie George Gerbner (5)

A
  • Massamedia zijn verhalenvertellers van onze tijd
  • Westerse wereld: televisie gemiddeld 7 uur per dag aan; westerse kinderen zien tv vaker dan opvoeders
  • Ontvanger is non-selectief
  • Maar: mediawerkelijkheid wijkt af van echte werkelijkheid
  • Cultivering: blootstelling aan massamedia heeft gevolgen in gedrag
26
Q

Theorie 8: Cultivatiehypothese (5)

A
  • Zware mediagebruikers vs. lichte mediagebruikers
  • Hoe zwaarder je mediagebruik, hoe afwijkender je wereldbeeld en je verwachtingen van de werkelijkheid over
  • Resonantie: alleen bepaalde categorie zware mediagebruikers neemt mediawerkelijkheid over
27
Q

Geef een samenvatting van agendasetting tot cultivatiehypothese!

A

Agendasetting stelde dat media bepalen welke onderwerpen we belangrijk vinden. Framing gaat een stap verder en laat zien dat media ook onze mening beïnvloeden. De cultivatiehypothese stelt dat media gevolgen hebben voor ons wereldbeeld en wellicht voor ons gedrag.

28
Q

Benoem de Fasen van Wijk en hun tijdperk (5)

A
  1. Almachtige media (1900)
  2. Beperkte macht media (1930)
  3. Aandacht voor ontvanger (1945)
  4. Sturende macht media (1960)
  5. Massamedia in informatietijdperk (21e eeuw)
29
Q

Propaganda

A
  • De boer & Brennecke: “Communicatie met als doel beïnvloeden publiek in gewenste richting”
  • Maakt propaganda een comeback? Na de oorlog negatieve bijklank, vanaf jaren 90 echter weer vaker gebruikt
  • Maar: is niet alle communicatie ergens propaganda?
30
Q

Propagandatechnieken (7)

A
  1. Name Calling
  2. Glittering generality
  3. Transfer
  4. Testimonial
  5. Plain Folks
  6. Bandwagon
  7. Card Stacking
31
Q

Benoem de kenmerken van het tijdperk van de ontvanger (4)

A
  1. Massa- en interpersoonlijke communicatie zijn complementair
  2. Verschil tussen informatie en beïnvloeding
  3. Niet opinieleiders maar normen en waarden van groep hebben meeste invloed
  4. Maatschappelijke en culturele verschillen beïnvloeden het effect van media
32
Q

Het verschil van Zwamflokmodel en Uses and gratifications

A

Bij Uses and Gratifications denkt de media mee en bij Zwamflokmodel niet

33
Q

Hoe omschrijft Van Dale de wetenschap?

A

Het systematisch geordende geheel van het weten en van de theorieën waarmee verdere kennis verkregen kan worden

34
Q

De verbinding tussen wetenschap en theorie

A
  • Wetenschappers doen onderzoek: desk en field
  • Maar ook: fundamenteel vs. praktijkgericht
  • Dit onderzoek leidt tot theorieën: stukjes waarheid
  • HBO- mediaprofessionals gebruiken die theorieën
35
Q

Leg uit wat mediatheorieën zijn

A
  • Inzichten in wat media doen met mensen
  • De Boer & Brennecke: “Theorieën die het verband tussen de inhoud van media, het gebruik van media en de effecten daarvan op individu en samenleving verklaren”.
36
Q

Welke theorieën spelen zich tegelijk af?

A

Sturende macht en tijdperk van ontvanger

37
Q

Wat betekend: The medium is the message

A

Een van de beroemdste uitspraken over de relatie tussen mens en media. Gedaan door Marshall McLuhan in het tijdperk van de sturend machtige media.

Hij betekend: het medium is bepalend voor hoe de boodschap wordt overbracht

38
Q

Omschrijf het communicatieproces

A

Zender -> Medium -> Boodschap -> Ontvanger -> Effect

39
Q

Marshall McLuhan

A
  • Geen onderzoek maar metaforen en slogans
  • Stelt medium centraal in plaats van zender of ontvanger
  • Media zijn ‘verwijding menselijke vermogens’
  • Alles is een Kenmedium, ook inrichting van gebrouw
40
Q

De kenmerken van ‘The medium is the message’

A
  • Medium is vorm, boodschap is inhoud
  • Medium bepaalt effect van boodschap: vorm is dus bepalender dan inhoud
  • Bijv: effect van verkiezingsdebat op radio (inhoud dominant) en televisie (beeld dominant)

! Dus: belangrijk om sterke en zwakke kanten van je medium te herkennen

41
Q

Massacommunicatie en interpersoonlijke communicatie zijn complementair. Bij welke fase behoort dit?

A

Tijdperk van de ontvanger