Neuroplasticiteit Flashcards

1
Q

geschiedenis van plasticiteit

A
  1. geen plasticiteit
    - 2500vc tot 100j geleden
    - geen behandeling van cva patiënten
    - sterven door complicaties
    - veranderingen = afname van shockfase
  2. reden
    - onbegrip van microstructuur neuronen
    - 10 biljoen corticale cellen
    - 60 triljoen synapsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ouderwetse visie op neuroplasticiteit

A
  1. beter begrip
    - transcraniale magnetische stimulatie
    - histochemische technieken
    - functionele beeldvorming
  2. kliniek
    - jaren 80
    - slechte verwachtingen aan patiënt geven
    –> self-fulfilling prophecy
  3. huidige visie = positiever klimaar
    - zolang neuronen & synapsen aanwezig zijn = herleren mogelijk
    - heel veel variatie
    –> when you have seen 1 stroke patiënt, you have seen 1 stroke patient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eerste inzichten in plasticiteit

A
  1. in kaart brengen van macrostructuur = lokalistische concepten
    - fysieke kenmerken van uiterlijk ≈ hersenen
    - vb: grote frontale kwab = uitpuilende ogen
    - broca = focaal letsel bij patiënt met spraak gebrek
    - hersenen stimuleren bij wakkere patiënten
    –> pamfiel = homunculus sensoricus
  2. begin plasticiteit
    - neuronen in zwart kleuren
    - verandering in zenuwweefsel zien bij laesies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

algemeen neurologisch letsel

A
  1. locatie van letsel
    - normale MSS = letsel aan actie-component
    - neuro = volledige desorganisatie van epicentrum van alles
  2. onderdelen
    - veel onderdelen = motoriek, sensoriek, spraak, …
    - onderdeel verbeteren & terug zetten bij stabilisatie van revalidatie
    - alle verschillende onderdelen samen > som van alle onderdelen
  3. motoriek
    - meer dan anlytische contracties
    - interactie van motoriek, perceptie & cognitei
    - vormt vloeiende bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neurologisch herstel model

A
  1. flexibiliteit
    - mate van alledaagse problemen te kunnen oplossen
    - iedereen heeft eigen regelruimte = revalidatie potentieel
    - motorisch, mentaal, cognitief, …
  2. exploitatie
    - maximaal gebruik maken van revalidatie potentieel
    - weinig effect op revalidatie potentieel
    –> maar wat dit is zo goed mogelijk gebruiken
  3. adaptatie
    - reorganisatie van restfenomeen = niet-wegregelbaar
    - bij iedereen verschillend ookal zelfde letsel ≠ uniform
    - door nature & nurture
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

plasticiteit & ontwikkeling

A
  1. iedereen verschillend, zelfde organisatie
    - uiterlijk & gedrag erg verschillend
    - gelijkaardige patronen van sensoriek & motoriek vb: homunculus
  2. verklaring
    - genoom = 20.000 = te weinig voor alle cellen te coderen
    - context gebonden groei = op bepaalde momenten genen aan & uit zetten
    - processen activeren voor bepaalde genen aan & uit te zetten
  3. nuances
    - verschillen in netwerken al sinds baarmoeder
    - eet & gedragsgewoonten van moeder
    - later = alle aspecten van opvoeding hebben invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

synaptische pruning

A
  1. verloop van netwerk
    - toename van verbindingen tot 2j
    –> meer als volwassene
    - afname van netwerken = pruning
  2. pruning
    - netwerken aanleggen voor heel veel verschillende acties/handelingen
    - die dat niet gebruikt worden weghalen
    - energie & voeding besparing
  3. gevolg
    - jong = veel mogelijkheden van ontplooing bij voldoende voeding
    - ouder = minder plasticiteit maar verdwijnt niet volledig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onderzoek naar corticale neuroplasticiteit

A
  1. corticale mapping
    - homunculus sensoricus
    - sensoriek gebieden projecteren op hersenen
  2. experiment
    - 2 dezelfde vingers voor 1-2u stimuleren
    - corticale gebieden voor deze vingers wordt groter
    - leidt tot fijnere aansturing & corticale mapping
    - gelijkaardig voorbeeld = grotere corticale mapping bij voorkeurspootje
  3. onderdelen plasticiteit
    - anatomische veranderingen = vorig voorbeeld
    - verandering van effectiviteit & intensiteit = PTP post-tetanische potentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

actiepotentialen

A
  1. normale actiepotentialen
    - constante actiepotentialen = normale stimulatie pre-synaptische cel
    - stimulatie van post-synaptische cel met bepaalde amplitude
    - ampa-receptroen reageren op glutamaat
  2. temporele summatie
    - hoog frequentiele actiepotentialen
    - post-synaptisch reageert met grotere totaal amplitude
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PTP

A
  1. PTP post-tetanische potentiatie
    - delay van geen activatie cel
    - zelfde actiepotentiaal zal tot grotere amplitude leiden
    - gevolg = tijdelijke uitvoeringsverbetering bij revalidatie
  2. LTP long term potentiation
    - herhalen van dit process
    - meer stabiele veranderingen = structureel
    - geen tijdelijke veranderingen maar verworven veranderingen
    - ook met inhiberende stimuli = LTD long term depression
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

effect van letsel op neuronen

A
  1. directe schade
    - donkere zone met geen activiteit
    - umbra = shaduw zone
    - aangetast weefsel
  2. indirecte schade
    - gedaalde activiteit
    - penumbra = halfschaduw zone
    - potientieel kwetsbare zone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oorzaken van penumbra zone

A
  1. oorzaken van indirecte schade
    - gestoorde circulatie
    - cerebrospinale vochtbalans
    - afwijkend cerebraal metabolisme = immuuncellen
    - spontane ontladingen
    - centraal oedeem
    - transneurale degeneratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

centraal oedeem

A
  1. algemeen
    - cytoxisch cerebraal oedeem = opstapeling van intracellulair vocht
    - vasogeen oedeem = lekkage van eiwitten & vloeistof uit bloedvaten
    - lokaal of op afstand = functionele depressie in onaagetast weefsel
  2. risico
    - geen mogelijkheid tot uitzetting in schedel
    - neuronale/axiale compressie = functie verlies
    - bij langdurig = geen herstel meer mogelijk
  3. therapie
    - niet te hoge belasting van zone in eerste dagen
    - mogelijkheid door nog verdere uitzetting
    - soms kunstmatig in coma houden
    - na vragen wat activiteitsniveau mag zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

transneuronale degeneratie

A
  1. algemeen
    - morfologie van neuronen is gekoppeld aan input & output
    - anterograde uitbreiding = neuronen achter zenuwen worden niet meer geprikkeld & sterven af
    - retrograde uitbreiding = neuronen voor zenuwen hebben geen functie meer & sterven af
    - beide komen samen voor
    - meer bij gesloten netwerk
  2. therapie
    - maximaal prikkelen van resternde input mogelijkheden
    - degeneratie minimaliseren
    - acute fase = afwegen met oedeem te verergeren
    - bij negatieve reacties op prikkels = langzaam opbouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

diaschisis

A
  1. cerebrale shockfase
    - tijdelijke fucntie-onderbreking of afstand
    - kan zelf tot andere hersenhelft
    - klinisch beeld is veel groter dan stoornis
  2. neuronale reactivatie
    - PET toont aan dat bloed circulatie herstelt
    - binnen enkele weken zal klinisch beeld zich herstellen = niet bij chronische aandoeningen
    - overblijven van residuletsel
    - soms blijft diachisis hangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

reactivatie van diachisis

A
  1. effecten van reactivatie
    - maar kleine bijdrage van reactivatie
    - alle kleine beetjes helpen
  2. bevordering van reactivatie
    - spontaan & geïnduceerd herstel door denervatie-overgevoeligheid & sprouting
    - amfetamines
    - oefentherapie van zones die structureel gekoppeld zijn
    - sensorische prikkelingen = krachtige afferente stimulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

denervatie hypersensitiviteit

A
  1. deviante-vorm
    - bij beschadige neuron = massale vrijstelling van neurotransmitters
    - geen effect zichtbaar door cerebrale shockfase op dit moment
    - soms extreem schudden
  2. non-deviante vorm
    - verhoogde aantal receptoren & lagere drempelwaarde
    - door verminderde prikkeling
    - cel maakt zichzelf gevoeliger voor ENIGE neurotransmitter die nog doorkomt
    - samen werken met collaterale sprouting
  3. negatieve gevolgen van non-deviante vorm
    - hyperactieve nociceptie
    - hyperactieve peesreflexen & verhoogde resistentie bij passieve bewegingen
    - spasmen & clonus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

synaptogenese

A
  1. collaterale sprouting
    - zijtakken van intacte axonen
    - aspecifieke reactieve synaptogense
    - bij toevallig contact = gerichte axonen vormen met nieuwe connecties
  2. eigenschappen van sprouting
    - komt ook voor zonder letsel
    - bij letsel extra facilitatie
    - permanent proces maar met optimaal venster
    - opgestart al vanaf eerste minuten
  3. optimaliseren van synaptogense
    - optimale sturing niet duidelijk
    - activeren van lichaamssegmenten die stoornissen vertonen
    - intensief & repetitief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

foutlopen van synaptogenese & denervatie hypersensitiviteit

A

= linken met cellen die ander doel hadden

  1. syndroom van Frey
    - cellen voor perifere zweetklieren
    - linken met speekselklier restanten
    - na partiële speekselklierresectie
  2. gevolg
    - eten = speekselproductie
    - automatisch ook zweten in kaakregio
20
Q

demaskering van stille synapsen

A
  1. inhoud
    - dominant systeem valt uit
    - activatie van latente systemen
    - vb: normaal gyrus precentralis voor motoriek -> overname door andere regio’s
  2. bevordering
    - medicatie vb: amfetamines
    - bewegingstherapie
  3. voorbeeld
    - braille lezen
    - occipitale schors die niet meer geprikkeld wordt
    –> wordt actief door prikkels van vinger
21
Q

regeneratie van het zenuwstelsel

A
  1. voorwaarden
    - in perifere ZS
    - niet traumatisch = ander littekenweefsel dat voor blokkade zal zorgen
  2. eigenschappen
    - met 1mm per dag
    - minder grote kwaliteit
    - bij grotere afstanden = minder kans op opnieuw te vormen
  3. mechanisme
    - zenuwuitloper door overblijvende myeline schede
    - neurogenese vanuit stamcellen
    - geen contact mogelijk = vorming van zenuwknoop
22
Q

angiogenese

A
  1. algemeen
    - herbevloeiing = reductie impact ischemie
    - door lagere zuurstof spanning
    - ook door oefeningen
  2. effecten
    - gunstig effect op stollingsfactoren
    - stimulerend effect op anti-coagulantia
23
Q

algemeen corticale remapping

A
  1. voorbeelden
    - occipitale lobus bij blinde
    - n. medianus grotere zone door meer prikkels op handpalm
    –> letsel = zone wordt kleiner
  2. eigenschappen
    - gebeurd voordurent ook zonder letsel = remapping afh van input & use
    - remapping het makkelijkst binnen zelfde modaliteit
    - cross-modale plasticiteit = ook over andere modaliteiten
    - overname door elk mogelijk hersengebied dat functioneel contact heeft
    –> meestal, maar niet altijd dichtbij gelegen zones
  3. overname
    - andere banen = rerouting
    - andere gebieden in zelfde hemisfeer
    - andere hemisfeer = vooral na taal
    - andere niveau’s = basale kernen & cerebellum
24
Q

remapping perifeer letsel

A
  1. na perifeer letsel
    - n. medianus = grotere zone want palmair meer geprikkeld
    - letsel = zone verkleind & wordt overgenomen door n. radalis
  2. herwinnen van mogelijkheid
    - bij regeneratie van zenuw zal zone trager/niet hernomen worden
    - door verhoogde reactiveringsmogelijkheid
  3. mechanisme
    - niet alleen overname maar ook vorming van nieuwe verbindingen
    - vanuit centraal zijtakken ontwikkelen naar ruggenmerg & hersenstam dat niet meer gebruikt wordt
    - vb: corticale stimulatie = ispilateraal grotere protentialen van spieren proximaal van letsel
25
Q

remapping centraal letsel

A
  1. na centraal letsel
    - cortex gebied voor 1 van vingers valt uit
    - nabije cortex pakt over = normaal gezicht
  2. korte termijn mechansime
    - leasie van aangezicht zenuw
    - minuten hierna activiteit in motorische cortex voor voorpoot
    - te snel voor collaterale sprouting
  3. verklaringen
    - aanwezigheid van zwakke & niet functionele verbindingen die gedemaskeerd worden
    - reciproke inhibitie valt weg = desinhibitie
    - normaal voortdurend feedback = denervatie-overgevoeligheid
    - collaterale sprouting op lange termijn
26
Q

verwarrendheid bij beeldvorming na letsel

A
  1. plaats van leasie
    - heterogeniteit van letsels
    - grootte van letsel
  2. taak
    - activatie van funcitoneel netwerk
    - sterk verschillend bij gelijkaardige taken
  3. pre-extinctie
    - netwerk eigenschappen zijn heterogeen
    - bepaald door welke vaardigheden iemand goed kan
    - vb: fluitinstrument = koppeling van tong & vingerbewegingen die bij andere niet zal voorkomen
27
Q

remapping bij grote leasies

A
  1. algemeen
    - shiften naar zones die functioneel gerelateerd zijn
    - toch vrij ver van originele zone
    - hiërarchische organisatie van cortex veranderd
  2. hiërarchie veranderd
    - secundaire motorische cortex neemt over
    - kan directe projecties naar motorische gebieden in hersenstam doen
28
Q

bijdrage van ipsilaterale banen in functieherstel

A

= heel belangerijke rol

  1. hemisectie bij niet-traceerbare hemiplegie
    - geen significante hemiplegie
    - jaren voordien al tijd voor banen te vormen door slechte hemisfeer
  2. herstel van spontane parese
    - met duim verschillende vingers van zelfde hand aan te raken
    - regionale doorbloeding meten
    - zowel contra- als ipsilaterale motorische gebieden verhoogde doorbloeding
    –> enkel contra bi jgezond
29
Q

trainingseffect op coritcale reorganisatie

A
  1. studie met snorharen
    - verwijderen van snorharen = vergroten van coritcale velden van overblijvende
    –> toegenomen collaterale inhibitie = andere snorharen onderdrukken
    - overprikkeling 1 snorhaar = inkrimping
    - dosis-respons-relatie = normaal verdeeld
  2. apen
    - naar voedsel grijpen
    - enkel door middelvinger = groter dan normaal
    - enkel door vingers OF enkel door voorarm
    –> overname van functie die niet getraind werd
  3. reversibiliteit
    - veranderingein zijn progressief & reversibel
    - niet volledig reversibel
    - corticale veranderingen blijven vrijlang stabiel
30
Q

wetmatigheden in PZS

A
  1. anatomisch regeneratievermogen
    - veel groter dan centraal
    - re-innervatie = herstel van oorspronkelijke verbinding
    - collaterale innervatie = opvangmechanisme
  2. beter herstel van fylogenetisch oudere functies
    - dunne > dikke vezels
    - waarschuwende sensibiliteit = pijn & temp > gnostische sensibiliteit
    - axiale & grove > fijne & bewuste motiriek
    - autonoom > somatisch
  3. vollediger herstel bij meer distaal letsel
31
Q

collaterale innervatie van perifeer herstel

A
  1. collaterale innervatie = sprouting
    - innervatie van aangrenzende huidgebiedjes & spiervezels
    - vertakking naar gedenerveerd gebied
    - vanuit nature al grote overlap tussen zones
  2. denervatie-overgevoeligheid = supersensitivity
    - hele spiermemebraan wordt acethylcholine gevoelig
    - collaterale innervaties worden meer succesvol
    - bij succesvolle verbinding = overgevoeligheid daalt weer
32
Q

andere mechanismen van perifeer zenuwherstel

A
  1. veranderingen van cellichamen
    - spinale ganglion, motorische voorhoorn, …
    - activatie van neuronkern
    - informatieverwerking wordt stopgezet
    - eiwitsynthese ingang = axongroei
  2. gliacellen
    - facofyteren van myeline schede
    - nieuwe schedes vormen wanneer axon is ingegroeid
  3. andere
    - directe re-innervatie = vanuit proximale axon
    - activering van axoplasmastroom & neurotrofische factoren
33
Q

spectrum van sensibiliteit uitval net na leasie

A
  1. centraal = anesthesie
  2. drukgrens
  3. drukpijn
  4. prikgrens
  5. pijn door prik, koude & hitte = vitale sensibiliteit
  6. aanrakingsgrens
  7. hyperesthesie voor aanraking
  8. grens met normale
34
Q

verloop van sensibel letsel

A
  1. direct na leasie
    - volledige opheffing van alle gevoels modalideiten
    - dikke A-vezels = minder overlap
    –> tastzin is groter gebied dat gestoord is
  2. collaterale sprouting dunne vezels
    - dunne zijn sneller = overheersen met hypersensitiviteit
    - gebied van totale uitval wordt kleiner
    - dikke zijn later = balans hersteld & verdwijnen van hypersensitiveit
  3. re-innervatie van proximaal
    - weeral sneller voor dunne
    - opnieuw overgevoeligheid
    - later hersteld het zich weer met dikke
    –> wisselwerking van overgevoeligheid in vroeg stadium is goed teken
35
Q

sensibel herstel bij grote leasies

A
  1. algemeen
    - maanden tot herstel
    - vitale sensibiliteit herstelt adequaat
    –> autonoom herstelt parallel met pijnzin
    - gnostische sensibiltieit blijft defect
  2. syptomen
    - onnauwkeurigheid in tijd & plaats
    - missensaties = uitstralingen & synethesieën = verwarring
    - allesthesie = op andere plaats voelen
36
Q

faciliteren van herstel zenuwdoorsnede

A
  1. chirurgisch herstel
    - beide uiteinden sutureren
    - niet mogelijk bij uitrafeling = delen afknippen
    –> verkorting
    - machetten tussen beide uiteindes = facilitatie vor hergroeiing
  2. effecten
    - potentieel zonder garantie
    - herstel verloopt moeilijk
  3. complicatie
    - onvoldoende gebruik zenuw
    - ongemakken van idmaat = pijn & koude gevoel
    - soms vraag naar lidmaat amputatie
37
Q

herstel van spierinnervatie

A
  1. grotere motor units
    - minder nauwkeurige functie
    - fasciculaties door spontane activiteit van collaterale innervatie
    - gaint potentials op EMG
  2. type-grouping
    - meer type I neurogene vezels die sprouten & contact maken
    - re-innervatie ookal maken ze contact met type II spiervezels
    - shift naar hybdride type I vezel
    - vorming van mozaïk lappen van zelfde types
  3. herstel op I/T-curves
    - hogere intensiteiten nodig voor gedenerveerde spiervezels
    - knik in curve = partiëel gedenerveerd
    - goede prognose
38
Q

beperkte overdracht van onderzoeken

A
  1. oorzaken
    - onderzoek vooral op proefdieren
    –> geen automatische extrapolatie naar mensen
    - niet weten hoe deze principes door oefenetherapie het best uitgelokt worden
  2. types van revalidatie
    - restitutie = teruggeven = effectoren teruggebruiken op zelfde manier als voordien
    - subsitutie = effectoren gebruiken maar op andere manier als voordien
    - compensatie = andere beweging met andere effectoren & hulpmiddelen
  3. nadelen centraal
    - geen regeneratie
    - geen littekenweefsel
    - geen “spare-parts” = protheses, donaties of andere
39
Q

leren & herleren

A
  1. herleren van gedrag
    - zelfde mechanismen als leren van gedrag = meer over geweten
    - door heterogeniteit van letsels = geen goede basis voor studies
  2. verschillen leren & herleren
    - schade = neuronale & non-neuronale veranderingen
    - niet alle veranderingen zijn negatief
  3. facilitatie van plasticiteit bij herleren
    - hypergevoeligheid
    - synaptogenese
    - demaskering
40
Q

use it or lose it

A
  1. 1960 Merzenich
    - grondlegger micromapping
    - apen vingers depriveren
    - reallocatie van vinger voor omliggende
  2. toepassing op therapie
    - bepaald gebied niet engageren in therapie = deprivatie
    - gebruik van arm blijven gebruiken ookal is het kwalitatief niet meer goed
    - geen focus leggen op proximaal/distaal of andere indeling
    - gelijktijdig aanpakken
  3. duur van neuroplasticiteit
    - meest in eerste 6m
    - hierna nog steeds plasticiteit mogelijk
    - ook belang van onderhoud
41
Q

muisonderzoeken met use it or lose it

A
  1. gelijkaardige leasies
    - CIMT constraint induced movement therapie
    - alles moeten doen met hemiparetische pootje
    - duidelijke hypertrofie van motorisce cortex
  2. omgeving
    - muizen met & zonder loopband & klimmaterieel
    - met = hogere concentratie bDNF brain derived neurotrophix factor
    - meer cellen in neurogense = meer functionaliteit
42
Q

excercise it and improve it

A
  1. doel
    - zoveel mogelijk van verloren functie opnieuw terugkrijgen
    - gewoon gebruiken is hiervoor niet voldoende = effectief moeten oefenen
  2. effectiviteit van oefening
    - basis bewegingen oefeningen = niet genoeg
    - bewegingen zijn hoog funcitoneel = gedifferentieërd
    - rudimentaire elleboog & shcouder inpalming van cortex is niet genoeg voor manipuleren objecten
  3. oefening
    - toepassing van FITT
    - grondige plastische verankering in cortex
43
Q

specificiteit van training

A
  1. geheugenspoor
    - beweging = spoor
    - intrinsieke sterkte, flexibiliteit & inzetbaarheid
  2. verloop van oefeningen
    - beginnen met grove bewegingen = niveau van kracht of mobiliteit verbeteren
    - later bewegingen specifiek & high-end = flexibiliteit van spoor opbouwen
  3. onderzoek
    - mensen die abductie kunnen
    - controle groep = traint niet
    - interventie groep = traint wel
    - geen verschil in structurele veranderingen
    –> oefeningen moeten uitdagend & nieuw zijn voor structurele veranderingen te induceren
44
Q

frequentie van training

A
  1. algemeen
    - veel herhaling
    - binnen zelfde therapiesessie of dagen weinig verschil
    - langetermijn stabiliteit en structurele verankering
  2. herhaling
    - patiënt moet buiten therapie even performant zijn
    - oefenen in verschillende contexten
    - repetition without repetition
45
Q

intensiteit van training

A
  1. vroeg periode
    - risico van overbelasting
    - stimulatie van exotoxines in penumbra
    - CIMT na letsel leidt tot volume verlies = min 1w wachten
    - beter latere start of immobilisatie training
  2. na vroege periode
    - low intensity training verlaagt synaptische reacties
    - nood aan hoge intensiteit
    - niet gemeten in 1RM maar in moeilijkheidgraad & progressie
  3. hoge intensiteit
    - hoog frequentieel oefenen
    - veel herhalingen
    - hoge uitdagendheid
46
Q

neotherapie

A
  1. oefentherapie
    - mental practice
    - spiegeltherapie
    - robotinterfaces
    - CIMT
    - BWSTT body weight supported treadmill therapy
  2. medische therapie
    - farmacologisch
    - centrale/perifere elektrostimulatie
    - stamceltherapie