Dwarsleasie complicaties Flashcards

1
Q

decubitus

A
  1. aandoening
    - beschadiging van huis/onderliggen weefsel
    - ter hoogte van botuitsteeksel
    - door druk + schuifkrachten
    - hoge druk op korte tijd of lage druk op erg lange tijd
  2. prevalentie
    - 2-12% bij dwarsleasie
    - 42% binnen 6 maand
    - 1% van totale gezondheidsbudget
  3. verschillende wonden
    - andere weefsels = andere verdraagbaarheid voor ischemie
    - afh van leeftijd, levenstijl & chronische aandoeningen
    - spier = gevoeliger, wondes door hoge druk
    - huis = stugger, wondes door hoge schuifkrachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

risicofactoren van decubitus

A
  1. verhoogd risico door ziekte
    - verminderde mobiliteit
    - verstoorde waarneming van druk/pijn
    - afwijkende pathofysiologie = verminderde doorbloeding
  2. andere risicofactoren
    - leeftijd
    - nicotine, alcohol of medicatie gebruik
    - naleving van preventie plan & kennis
    - toegang tot drukverlagende materialen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

categoriën van decubitus

A
  1. categorie 1
    - rode niet wegdrukbare huid
    - warmte, oedeem, verharding & pijn
    - bij donkere mensen vaak gemist
  2. categorie 2
    - gedeeltelijk verlies van dermis
    - oppervlakkige wonde zonder wondbeslag
    - zicht als open blaar
  3. categorie 3
    - volledig verlies van dermis
    - subcutaan vet zichtbaar
    - minder dan 1cm diep
  4. categorie 4
    - bot, pezen & spieren zichtbaar = osteomyelitis of oseitis
    - meer dan 1cm diep
    - ondermijning of tunneling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

algemeen voorkeurslocaties

A
  1. frequentste locaties
    - 40% sacrum
    - 15% hielen
    - 8% ischium & occiput
  2. hielen
    - continue druk ook bij drugverlagende onderlaag
    - dunne subcutane vetlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voorkeurslocaties van decubitus ruglig & buiklig

A
  1. ruglig
    - hielen & binnenzijde enkels/knieën
    - sacrum & proc. spin
    - schouderbladen bij tetraplegie
  2. buiklig
    - buiklig
    - voetrug & binnenzijde enkels/knieën
    - patellae & spina iliaca
    - schoudertoppen bij tetraplegie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voorkeurslocaties van decubitus zijlig & zit

A
  1. zijlig
    - enkels & knieën
    - trochanter & cristae illiacae
    - schouder & elleboog bij tetraplegie
  2. zit
    - tuber ischiadica
    - binnenzijde van knie
    - proc. spin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

preventie van decubitus

A
  1. risicoinschatting
    - meerdere schalen
    - zelf kiezen welke afh van situatie
    - dagelijks inspectie van huid
  2. preventie van druk & afschuifkrachten
    - wisselschema’s
    - drukverlagende onderlagen = matras & kussens
    - minder lagen = beter
  3. medische hulpmiddelen correct positioneren
    - 20% van wondes
    - katheters
    - sondes & infusen
    - beugels & helmen
  4. adequate voeding & vermijding van laaggewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

houdingen voor decubitus preventie in buik- & ruglig

A
  1. buiklig
    - kussen aan SIAS
    - kussen aan onderbeen voor patella
    - voeten overbedrand of kussens
    - dekenboog aan rug
    - goed alignement van romp & benen
  2. ruglig = Semi-Fowler houding
    - romp & benen in 30° tov. horizontale
    - hogere hoeken = meer druk op sacrum & trochanter
    - onderuitgezakte houding voorkomen
  3. kussens bij semi-flower houding
    - benen loodrecht op wervelkolom met kussen tussen knieën
    - kussen onder knieën bij recurvatum neiging
    - kussentje of decupad onder hielen
    - dekenboog aan voeten = geen contact
    - voeten in 90° dorsiflexie door kussen of voetplank
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

houdingen voor decubitus preventie in zijlig & zit

A
  1. 30° graden zijlig = minder druk vergeleken met 90°
    –> kussens op alle beenderige punten = cirsta, trochanter major, knien & enkels
  2. zitten
    - maximaal 2uur
    - zoveel mogelijk steun op bovenbenen
    - niet onderuit zitten
    - kussen onder knieën
    - voetenbankje voor steun indien grond niet raken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wisselschema’s voor decubitus preventie

A
  1. schema
    - 30° links
    - Semi-Fowler
    - herhalen naar rechts
  2. transfers = om de 4uur
    - met glijlaken = schuifkrachten op gevoelige huid vermijden
    - persoon die nog mobiel is zal vaak binnen de 4u zelf veranderen
    - elke keer naar wondes controleren
  3. buiklig
    - mag toegevoegd worden
    - indien prettig vinden of spontaan leggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oorzaken van contractuur vorming

A

= 85% hoger risico

  1. neurogeen
    - spasticiteit
    - gestoorde sensibiliteit
    - motorische uitval = dysbalans
    –> hoger gelegen innervatie zal contractuur richting bepalen
    - NHO neurogene heterotope ossificatie
  2. niet-neutrogeen
    - immobilisatie
    - postitionering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

contractuur van schouder

A
  1. pijn
    - foutive positionering & spieronevenwicht
    - doorgedreven mobilisaties & te vroege overbelasting
    - door trauma zelf
  2. ROM beperking
    - anteflexie
    - abductie
    - exorotatie in abductie 90+
  3. conservatieve therapie
    - secundaire schade voorkomen
    - eerste 8w niet verder dan 80° flexie, abductie & exorotatie
    - progressie met 10° per week
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

contratuur van heup

A
  1. contracturen
    - flexie contracuut bij verstoorde zitpositie & lang niet staan
    - extensie contractuur bij langliggen
    –> hamstrings lengte meten
  2. conservatieve therapie
    - eerste 6-8w post-trauma
    - T11 of lager = heupflexie vermijden
    - T9-10 = heupen & knieën mogen gebogen worden tot 45°
    - T7-8 = tot 90°
    - T6 = volledige ROM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

andere contracturen

A
  1. elleboog
    - C5-6 biceps
    - C7 triceps
    - flexie contractuur = extensie beperking
  2. pols
    - C6 dorsiflexoren
    - C7 palmair flexoren
    - dorsiflexie contractuur
  3. vingers = flexie contractuur
  4. knieën = flexie contractuur door zitten
  5. voeten = palmair flexie contractuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

therapie van contracturen

A
  1. preventie
    - correcte positionering & wisselhoudingen
    - actief/activo-passief bewegen
    - rekken, posturen & spalken
    - spierversterking van antagonisten
    - behandeling provocerende factoren = spasticiteit & pijn
  2. operatief = preventie niet voldoende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NHO

A
  1. algemeen
    - 10-50%
    - heupen 60% en knieën ook vaak
    - = neurogene heterotope ossificatie
    - = ectopische ossificatie
    - = myositis ossificans
  2. voorkomen bij
    - neurogene ziektebeelden = vooral traumatisch
    - brandwonden
    - infecties
    - tumoren
    - na totale heupprotese
  3. aandoening
    - extra-articulaire & extracapsulaire laminaire botvorming
    - in spieren & andere weefsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ontstaan van NHO

A
  1. lokale oorzaken
    - microtraumata door te intensief mobiliseren
    - decubitus & veranderde doorbloeding
    - inflammatie
  2. centrale factoren
    - metabool = osteoporose & DVT
    - genetisch
    - hormonaal = veranderingen in EW & Ca-P balans
  3. risicofactoren
    - complete leasie & traumatische etiologie
    - spasticiteit
    - longontsteking & roken
    - hogere leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

diagnose van NHO

A
  1. kliniek
    - bewegingsbeperking in 1 of meer gewrichten
    - rubor, calor, dolor & tumor
    - lijkt op DVT
  2. onderzoeken
    - verhoogde BSE bloedbezinkingssnelheid
    - verhoogde concentratie van alkalische fosfaten
    - verhoogde calciumconcentratie
  3. beeldvorming
    - RX = pas 4-6 weken na ontstaan kunnen zien & pas 7-10 dagen na eerste symptomen
    - botscan = beter & combinatie met CT = exacte lokatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

symptomen van NHO

A
  1. ontstaan
    - meestal 2-10w na trauma
    - kan in elk stadium ontstaan
  2. symptomen
    - afh van lokatie & ernst
    - geen/gedeeltelijke of totale gewrichtsverstijving = ankylose
  3. gevolgen
    - minder dan 100° heup & 90° knie = sterk gedaalde onafhankelijkheid door niet meer kunnen zitten
    - assymetrische bekkenstand & WZ-afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

therapie van NHO

A
  1. mobilisatie
    - voorzichtig rekening houdend met eindgevoel & pijn
    –> oppassen bij sensorische stoornissen
    - in warme = ontstekingsfase geen mobilisaties
    –> posturen met ijs voor afkoelen van ontsteking
  2. chirurgische resectie
    - gevolgd door mobilisaties
    - 1 maad NSAID
  3. andere
    - NSAID
    - lage intensiteit gepulseerd elektromagnetische golven
21
Q

circulaite stoornissen

A
  1. OH orthostatische hypotensie
  2. DVT diepe veneuze trombose
  3. autonome dysreflexie
  4. neurogene shock
  5. cardiale dysritmieën
  6. temperatuur & zweetstoornissen
22
Q

OH

A
  1. normale baroreflex
    - rechtstaan = 500-700ml bloed naar benen
    - vermindering van veneusbloed
    - daling van bloeddruk = meing in baroreceptoren aortabog & carotis
    - onderdrukking parasympaticus & stimuleren orthosympaticus
    - stijging van hartslag & vasoconstrictie
  2. OH
    - letsel hoger dan T6
    - geen sympatische respons
    - acute hypotensie = daling van 20mmHg
23
Q

therapie van OH

A
  1. fysiologisch herstel
    - toename van hormoonspiegels renine & angiotensine
    - terugkeer lokale & spinale reflexen
  2. preventief
    - elastische kousen lies, zwachtelen bovenbenen & buikband
    - zoutrijk dieet & voldoende vochtinname
  3. curatief
    - horizontaliseren van patiënt met benen omhoog
    - IV atropine = HF verhoging na 2-4min
24
Q

DVT

A
  1. symptomen
    - oedeem
    - pijn
    - roodheid & warmte
    - risico op longembolie = benauwdheid & pijn op borst
  2. post-trombotisch syndroom
    - 20-50%
    - verliezen van veneuze klepfunctie
    - chronische veneuze insufficiëntie
    - zwaar gevoel, pijn, krampen & tintelingen
25
Q

therapie van DVT

A
  1. preventie
    - circulatie bevordering = beweging, standin & ijs
    - bloedverdunners = heparine
    –> 12u tot eerste maanden na trauma
  2. curatief
    - anti-oedeem = compessie
    –> pneumatisch, zwachtelen of elastische kousen
    - bloedverdunners
26
Q

autonome dysreflexie

A
  1. algemeen
    - dwarsleasie boven T6
    - na spinale shockfase
    - hypertensie door prikkeling onder niveau
  2. etiologie
    - blaas of darmprikkeling = overvulling, onderzoek & blaasstenen
    - afferente prikkeling
    - vaak onbewust = plotse symptomen
27
Q

symptomen van autonome dysreflexie

A
  1. onder niveau = vasoconstrictie
    - bleke & koude extremiteiten
    - pilo-erectie
  2. boven niveau = compensatie
    - pupil-verwijding
    - rood gelaat & zweten
    - neuscongestie
    - kloppende oofdpijn
    - vlekken voor ogen
    - beklemmend gevoel op borst
  3. sympatische storm
    - 300/220 mmHg
    - cerebrale, cardiale & andere complicaties
28
Q

therapie van autonome dysreflexie

A
  1. preventief
    - voorlichting
    - goede blaas- & darmregulatie
  2. curatief = hypertensie crisis oplossen
    - eliminatie prikkel
    - rechtop zitten
    - knellende kledij
    - nifedipine
29
Q

temperatuursdysregulatie & zweetstoornissen

A
  1. algemeen
    - hyper-, hypo- of anhydrosis
    - gelinkt aan autonome dysreflexie, OH & posttraumatische syringomyelie
  2. quad fever
    - centrale koorts = meer dan 40,8°
    - hoog cervicaal = quadriplegie
    - ontbreken van afkoeling = VD onder niveau
  3. andere
    - poikilothermie = koudbloedigheid bij T6 letsel
    - inspanningsgerelateerde koorts door ontbreken van VD
30
Q

andere cardiale complicaties

A
  1. neurogene shock
    - bij hoge letsels = dysbalans van othrosympatische uitval
    - tot 5w
    - hypotensie & bradycardie
  2. cardiale dysritmieën
    - evalutatie door HRV heart rate variability tijdens rust & HUT-test
    - bradycardie bij hoge dwarslaesies
    - daling HF bij aspiratie = hoge drukken bij baroreceptoren gemeten
31
Q

algemeen urogenitaal

A
  1. innervatie = mictiecentrum
    - OS = S2-4
    - PS = S2-4
    - in verbinding met cortex = supraspinale controle
  2. regulatie
    - synergistische werking detrusor & sfincter
    - detrusor moet contraheren = sfincter ontspannen
    - kleine autonome in detrusor contracties
  3. spinale shock
    - afwezige detrusor reflex
    - urine retentie met uitzetting = vesicale retentie = atoe blaas
    - gevaar = overloop incontinentie & reflux
    - therapie = verblijf of intermittende katheterisatie
32
Q

automatische blaas

A

= reflex blaas

  1. algemeen
    - letsel boven conus medullaris
    - na weken tot maanden herstel van detrusorreflex
    - spontane lediging van blaas
    –> niet willekeurig starten of stoppen
  2. therapie
    - mictiereflex uitlokken door tapotage
    - indien onvoledig = intermittende zelfkatheterisatie
    - tijdstip = rillingen, zweten of blozen
    + enige sensatie in onderbuik
33
Q

autonome blaas

A
  1. algemeen
    - letsel aan conus medullaris of cauda equina
    - gedeeltelijk of volledig afwezige detrusorreflex
    - enkel kleine contracties door autonomiteit
    –> slechte lediging
  2. oude therapie
    - crederen = leegdrukken
    - risico op reflux
  3. nieuwe therapie
    - intermittende katheterisatie
    - bijhouden van volume drinken = voorspelbaar houden van tijdstip
    - regelmatig temperatuur meten = infecties opsporen
34
Q

stoelgangstoornissen

A
  1. algemeen
    - LMNL = reflex boog onderboken met slappe verlamming
    - UMNL = reflexmatige darmbewegingen
  2. problemen
    - obstipatie meest frequent
    - stoelgangverlies
  3. therapie
    - darmtraining
    - vocht & voedingsinname regelmaat
    - zetpillen
    - rectaal toucher = LMNL
    - darmrelaxantia = UMNL
35
Q

vruchtbaarheidsstoornissen

A
  1. innervatie
    - OS = T12-L2
    - PS = S2-4
  2. mannen
    - reflexogene herwinning van erectie
    –> prikkels voor erectie maar risico op dysreflexie
    - moeilijke ejaculatie = zowel PS als OS voor nodig
    - verminderde vruchtbaarheid
  3. vrouwen
    - asensibiliteit & anorgaisme
    - vruchtbaarheid is beter bewaard = herstel van maandstonden
36
Q

innervatie van ademhalingsspieren

A
  1. diafragma = C3-C5
  2. hoofdademhalingsspieren
    - scaleni C2-8
    - sternocleidomastoideus C2-3
    - levator scapulae C2-4
  3. hulpademhalingsspieren
    - intercostaal T1-12
    - transversus abdominis T6-12
37
Q

ademhalingsstoornissen

A
  1. leasie hoogte
    - >C5 = n. phrenicus uitval met continue AHondersteuning
    - C5-T5 = uitval intercostaal & buikspieren = bemoeilijkte ademhaling
    - T5-8 = uitval onderste intercostalen & buikspieren = zelfstandig ademen maar missen van kracht vb: hoesten
    - <T8 = hoesten en verhoogd energieverbruik is mogelijk
  2. therapie
    - AH oefeningen & expectoratie = actief meeduwen
    - bronchiaal toilet = canule in mondholte wegzijgen
    - inspanningscapaciteit verhogen = armfietsen
38
Q

symptomen van ademhalingsstoornissen

A
  1. symptomen
    - constipatie & spasticiteit buikspieren kunnen extra weerstand voor ademhaling zijn
    - cyanose
    - problemen met ophoesten = slijmen, reutelen & crepitaties
  2. parameters
    - VC onder 800cc = normaal 3300-3500cc
    - ademvolume = normaal 0,5l
    - hypo of hyper ventilatie = normaal 12-16x per min
39
Q

arm- & handfunctie stoornissen

A
  1. C3-5 letsels = passieve functie hand
    - geen willekeurige handmotoriek
    - hand verstijven in functiehandschoen/spalk
    - 30° dorsiflexie in pols
    - 25° flexie in MCP & PIP
    - 10° flexie in DIP
    - abductie & oppositie in duim
  2. C6-8 tenodese greep
    - geen actieve vinger & polsflexie
    - hand verstijven zodat bij dorsiflexie toch een greep mogelijk is
    - 30° dorsiflexie in pols
    - 90° flexie in MCP
    - 0° flexie in DIP
    - adductie & oppositie van duim
40
Q

conservatieve therapie van hand- & armfunctie stoornisen

A
  1. tenodesegreep
    - mobilisatie = palmair flexie + extensie van MCP, DIP & PIP
    –> geen rek op vingers voor verkorting te behouden
    - dorsiflexoren zo krachtig mogelijk houden
  2. ergotherapie = grepen
    - sandwichgreep = met beide handen
    - sleutelgreep = gemakkelijker & krachtiger als pincetgreep
    - cilindergreep
41
Q

algemeen operatieve behandeling arm- & handfunctiestoornissen

A
  1. doelen
    - C5 actieve dorsiflexie, actieve elleboog extensie & passieve sleutelgreep
    - C6 actieve elleboogextensie, actieve sleutelgreep & actieve cilindergreep
    - C7 = actieve sleutelgreep & actieve cilindergreep
  2. voorwaarden
    - stabiel = minimum 6m ongewijzigd
    - reversiebele operatie
    - motivatie & psychisch stabiel
    - MRC > 4 van synergisten
  3. contra-indicaties
    - spasticiteit & contracturen
    - mogelijk sterker als spier
42
Q

operaties arm- & handfunctie

A
  1. pre-operatief
    - goede conditie van bovenarm zonder onnatuurlijke hyperextiensie
    - normal ROM
    - spiertraining van te transponeren spieren
    - educatie = alle handelingen met rek van spier vermijden
  2. prioriteiten
    - herstel elleboogextensie = transfers & rolstoel rijden
    - stabiliteit elleboog nodig voor brachioradialis naar hand te zetten
    - sleutelgreep > pincet indien 1 spier aanwezig
    - sleutelgreep + oppositie duim (cilinder) indien 2 spieren aanwezig
43
Q

IC handfunctie

A

internationale classificatie
- aantal spieren met MRC hoger of gelijk aan 4
- bepaald operatie mogelijkheden

sensorische score
- oculaire greep indien 2-puntsdiscriminatie > 12mm = maar 1 hand operen want visus nodig
- cutane greep indien < 12mm

  1. geen inzetbare spier onder de elleboog
  2. brachioradialis
    • m. extensor carpi radialis longus
    • m. extensor carpi radialis brevis
    • m. pronator teres
    • m. flexor carpi radialis
    • vingerextensoren
    • duimextensoren
    • vingerbuigers
  3. ontbrekende intrinsieke handmusculatuur
  4. uitzonderingen
44
Q

operaties afh van IC score

A
  1. IC 0 = geen peestransposities mogelijk
  2. IC 1 = herstel elleboog door posterior deltoideus
  3. IC2 = actieve sleutelgreep
  4. IC 3-7
    - ECR MRC = 4 = 1 spier beschikbaar = actieve sleutelgreep
    - ECR MRC = 4+ of 5 = 2 spieren actieve pincetgreep
    –> 2 operaties
    - FCR wordt niet gebruikt voor transpositie = stabilisatie van pols
45
Q

keygrip procedure

A
  1. IC 1 of 2 = brachioradialis
  2. FPL longus losmaken
  3. FPL pees hecten aan bracioradialis = actieve vingerflexie
  4. duim pees fixeren = in functionele adductie blijven
  5. mogelijkheid van sleutelgreep
46
Q

oorzaken van pijn

A
  1. spinaal = primair
    - anatomische schade door letsel
    - ontstekingsprocessen
  2. supraspinale = secundair
    - fantoom pijnen = brein krijgt abnormale input van zenuwen
    - inschemische pijn = overbalsting van schouderspieren
    –> uistraling hiervan naar achterhoofd
  3. therapie
    - pijnstilling = medicatie & infiltratie
    - stretching & krachttraining
    - beclofenpomp voor spasticiteit
    - fysische middelen
47
Q

het verwerkingsprocess

A
  1. shock = gevoel van onwerkelijkheid
  2. ontkenning = gezond defensie mechanisme tegen emoties die hij/zij nog niet aankan
  3. agressie
    - verzet tegen zijn lot/god
    - afreageren op directe omgeving
    - interageren met therapie
  4. verdriet & depressie
    - apatische houding
    - revaldiatie belemmerend
  5. acceptatie
    - positieve gevoelens bij medeleven, therapie die slaagt, …
    - aanvaarden nooit, wel accepteren
    –> wordt vaak over vorig leven gesproken
48
Q

specifieke onderdelen verwerkingsprocess

A
  1. mogelijkheden
    - afhankelijkheid = leren dat zij wel nog de controle hebben
    - stimulusdeprivatie = dagen lang in bed liggen
    - ambivalentie tov. RW = echt teken van gehandicapte
    - einddoel is onwerkelijk = verschieten hoe laaggradig doelen zijn
  2. waarnemingen
    - nieuwe lichaamsbeleving = sensibele aandoeningen & fantoomsensaties
    - nieuwe waarnemingen = vanuit rolstoel of visus
  3. sociaal
    - actief hulp moeten vragen & hulpafweren
    - rationele/seksuele vraagtekens
    - angst & weerstand voor oefeningen