Dwarsleasie complicaties Flashcards
1
Q
meest voorkomende complicaties
A
- contracturen = 85%
- incomplete leasies
- ouderen
- recent trauma - pijn = 75%
- incomplete leasies
- ouderen
- recent trauma
+ lagere professionele status - urinaire incontinentie = 56% vooral complete leasies
- decubitus = 14%
- complete leasies
- vroeg trauma
- lager opleidingsniveau
2
Q
algemeen complicaties
A
- algemeen
- 75% heropname
- 30% door urinaire complicaties
- 30% systematische follow-up - andere complicaties
- ademhalingsstoornissen
- circulatie stoorissen
- stoelgang
- neurogene heterotrope ossificatie
- verwerkingsstoornissen
3
Q
decubitus
A
- aandoening
- beschadiging van huis/onderliggen weefsel
- ter hoogte van botuitsteeksel
- door druk + schuifkrachten
- hoge druk op korte tijd of lage druk op erg lange tijd - prevalentie
- 2-12% bij dwarsleasie
- 42% binnen 6 maand
- 1% van totale gezondheidsbudget
4
Q
aantasting verschillende weefsels decubitus
A
- algemeen
- andere weefsels = andere verdraagbaarheid voor ischemie
- invloed van leeftijd
- invloed van levensstijl
- invloed van chronische aandoeningen - huid
- stugger
- gevoelig voor hoge afschuifkrachten - spieren
- gevoeliger
- gevoelig voor hoge drukkrachten
5
Q
risicofactoren van decubitus
A
- verhoogd risico door ziekte
- verminderde mobiliteit
- verstoorde waarneming van druk/pijn
- afwijkende pathofysiologie = verminderde doorbloeding - andere risicofactoren
- leeftijd
- nicotine, alcohol of medicatie gebruik
- naleving van preventie plan & kennis
- toegang tot drukverlagende materialen
6
Q
categoriën van decubitus
A
- categorie 1
- rode niet wegdrukbare huid
- warmte, oedeem, verharding & pijn
- bij donkere mensen vaak gemist - categorie 2
- gedeeltelijk verlies van dermis
- oppervlakkige wonde zonder wondbeslag
- zicht als open blaar - categorie 3
- volledig verlies van dermis
- subcutaan vet zichtbaar
- minder dan 1cm diep - categorie 4
- bot, pezen & spieren zichtbaar = osteomyelitis of oseitis
- meer dan 1cm diep
- ondermijning of tunneling
7
Q
algemeen voorkeurslocaties
A
- frequentste locaties
- 40% sacrum
- 15% hielen
- 8% ischium & occiput - hielen
- continue druk ook bij drugverlagende onderlaag
- dunne subcutane vetlaag
8
Q
voorkeurslocaties van decubitus ruglig & buiklig
A
- ruglig
- hielen & binnenzijde enkels/knieën
- sacrum & proc. spin
- schouderbladen bij tetraplegie
- elleboog - buiklig
- voetrug & binnenzijde enkels/knieën
- patellae & spina iliaca
- schoudertoppen bij tetraplegie
9
Q
voorkeurslocaties van decubitus zijlig & zit
A
- zijlig
- enkels & knieën
- trochanter & cristae illiacae
- schouder & elleboog bij tetraplegie - zit
- tuber ischiadica
- binnenzijde van knie
- proc. spin
10
Q
preventie van decubitus
A
- risicoinschatting
- meerdere schalen
- zelf kiezen welke afh van situatie
- dagelijks inspectie van huid - preventie van druk & afschuifkrachten
- wisselschema’s
- drukverlagende onderlagen = matras & kussens
- minder lagen = beter
- adequate voeding & vermijding van laaggewicht - medische hulpmiddelen correct positioneren
- 20% van wondes
- katheters
- sondes & infusen
- beugels & helmen
11
Q
houdingen voor decubitus preventie in buik- & ruglig
A
- buiklig
- kussen aan SIAS
- kussen aan onderbeen voor patella
- voeten overbedrand of kussens
- dekenboog aan rug
- goed alignement van romp & benen - ruglig = Semi-Fowler houding
- romp & benen in 30° tov. horizontale
- hogere hoeken = meer druk op sacrum & trochanter
- onderuitgezakte houding voorkomen - kussens bij semi-flower houding
- benen loodrecht op wervelkolom met kussen tussen knieën
- kussen onder knieën bij recurvatum neiging
- kussentje of decupad onder hielen
- dekenboog aan voeten = geen contact
- voeten in 90° dorsiflexie door kussen of voetplank
12
Q
houdingen voor decubitus preventie in zijlig & zit
A
- 30° graden zijlig = minder druk vergeleken met 90°
–> kussens op alle beenderige punten = cirsta, trochanter major, knien & enkels - zitten
- maximaal 2uur
- zoveel mogelijk steun op bovenbenen
- niet onderuit zitten
- kussen onder knieën
- voetenbankje voor steun indien grond niet raken
13
Q
wisselschema’s voor decubitus preventie
A
- schema
- 30° links
- Semi-Fowler
- herhalen naar rechts - transfers = om de 4uur
- met glijlaken = schuifkrachten op gevoelige huid vermijden
- persoon die nog mobiel is zal vaak binnen de 4u zelf veranderen
- elke keer naar wondes controleren - buiklig
- mag toegevoegd worden
- indien prettig vinden of spontaan leggen
14
Q
oorzaken van contractuur vorming
A
= 85% hoger risico
- neurogeen
- spasticiteit
- gestoorde sensibiliteit
- motorische uitval = dysbalans
–> hoger gelegen innervatie zal contractuur richting bepalen
- NHO neurogene heterotope ossificatie - niet-neutrogeen
- immobilisatie
- postitionering
15
Q
contractuur van schouder
A
- pijn
- foutive positionering & spieronevenwicht
- doorgedreven mobilisaties & te vroege overbelasting
- door trauma zelf - ROM beperking
- anteflexie
- abductie
- exorotatie in abductie 90+ - conservatieve therapie
- secundaire schade voorkomen
- eerste 8w niet verder dan 80° flexie, abductie & exorotatie
- progressie met 10° per week
16
Q
contratuur van heup
A
- contracturen
- flexie contracuut bij verstoorde zitpositie & lang niet staan
- extensie contractuur bij langliggen
–> hamstrings lengte meten - conservatieve therapie
- eerste 6-8w post-trauma
- T11 of lager = heupflexie vermijden
- T9-10 = heupen & knieën mogen gebogen worden tot 45°
- T7-8 = tot 90°
- T6 = volledige ROM
17
Q
andere contracturen
A
- elleboog
- C5-6 biceps
- C7 triceps
- flexie contractuur = extensie beperking - pols
- C6 dorsiflexoren
- C7 palmair flexoren
- dorsiflexie contractuur - vingers = flexie contractuur
- knieën = flexie contractuur door zitten
- voeten = palmair flexie contractuur
18
Q
therapie van contracturen
A
- passief
- correcte positionering & wisselhoudingen
- rekken
- posturen
- spalken - actief
- actief/activo-passief bewegen
- antagonisten versterken - therapie van provocatieve factoren
- spasticiteit
- pijn - operatief = preventie niet voldoende
19
Q
NHO
A
- synoniemen
- neurogene heterotope ossificatie
- ectotopische ossificatie
- myositis ossificans - aandoening
- extra-articulair & extra-capsulair laminaire botvorming
- in spieren & andere weefsels
- 10-50% van dwarsleasie
- 60% heup
- knie ook frequent - voorkomen bij
- neurogene ziektebeelden = vooral traumatisch
- brandwonden
- infecties
- tumoren
- na totale heupprotese
20
Q
ontstaan van NHO
A
- lokale oorzaken
- microtraumata door te intensief mobiliseren
- decubitus & veranderde doorbloeding
- inflammatie - centrale factoren
- metabool = osteoporose & DVT
- genetisch
- hormonaal = veranderingen in EW & Ca-P balans - risicofactoren
- complete leasie & traumatische etiologie
- spasticiteit
- longontsteking & roken
- hogere leeftijd