Dwarsleasie complicaties Flashcards

1
Q

meest voorkomende complicaties

A
  1. contracturen = 85%
    - incomplete leasies
    - ouderen
    - recent trauma
  2. pijn = 75%
    - incomplete leasies
    - ouderen
    - recent trauma
    + lagere professionele status
  3. urinaire incontinentie = 56% vooral complete leasies
  4. decubitus = 14%
    - complete leasies
    - vroeg trauma
    - lager opleidingsniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

algemeen complicaties

A
  1. algemeen
    - 75% heropname
    - 30% door urinaire complicaties
    - 30% systematische follow-up
  2. andere complicaties
    - ademhalingsstoornissen
    - circulatie stoorissen
    - stoelgang
    - neurogene heterotrope ossificatie
    - verwerkingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

decubitus

A
  1. aandoening
    - beschadiging van huis/onderliggen weefsel
    - ter hoogte van botuitsteeksel
    - door druk + schuifkrachten
    - hoge druk op korte tijd of lage druk op erg lange tijd
  2. prevalentie
    - 2-12% bij dwarsleasie
    - 42% binnen 6 maand
    - 1% van totale gezondheidsbudget
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aantasting verschillende weefsels decubitus

A
  1. algemeen
    - andere weefsels = andere verdraagbaarheid voor ischemie
    - invloed van leeftijd
    - invloed van levensstijl
    - invloed van chronische aandoeningen
  2. huid
    - stugger
    - gevoelig voor hoge afschuifkrachten
  3. spieren
    - gevoeliger
    - gevoelig voor hoge drukkrachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

risicofactoren van decubitus

A
  1. verhoogd risico door ziekte
    - verminderde mobiliteit
    - verstoorde waarneming van druk/pijn
    - afwijkende pathofysiologie = verminderde doorbloeding
  2. andere risicofactoren
    - leeftijd
    - nicotine, alcohol of medicatie gebruik
    - naleving van preventie plan & kennis
    - toegang tot drukverlagende materialen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

categoriën van decubitus

A
  1. categorie 1
    - rode niet wegdrukbare huid
    - warmte, oedeem, verharding & pijn
    - bij donkere mensen vaak gemist
  2. categorie 2
    - gedeeltelijk verlies van dermis
    - oppervlakkige wonde zonder wondbeslag
    - zicht als open blaar
  3. categorie 3
    - volledig verlies van dermis
    - subcutaan vet zichtbaar
    - minder dan 1cm diep
  4. categorie 4
    - bot, pezen & spieren zichtbaar = osteomyelitis of oseitis
    - meer dan 1cm diep
    - ondermijning of tunneling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

algemeen voorkeurslocaties

A
  1. frequentste locaties
    - 40% sacrum
    - 15% hielen
    - 8% ischium & occiput
  2. hielen
    - continue druk ook bij drugverlagende onderlaag
    - dunne subcutane vetlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorkeurslocaties van decubitus ruglig & buiklig

A
  1. ruglig
    - hielen & binnenzijde enkels/knieën
    - sacrum & proc. spin
    - schouderbladen bij tetraplegie
    - elleboog
  2. buiklig
    - voetrug & binnenzijde enkels/knieën
    - patellae & spina iliaca
    - schoudertoppen bij tetraplegie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorkeurslocaties van decubitus zijlig & zit

A
  1. zijlig
    - enkels & knieën
    - trochanter & cristae illiacae
    - schouder & elleboog bij tetraplegie
  2. zit
    - tuber ischiadica
    - binnenzijde van knie
    - proc. spin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

preventie van decubitus

A
  1. risicoinschatting
    - meerdere schalen
    - zelf kiezen welke afh van situatie
    - dagelijks inspectie van huid
  2. preventie van druk & afschuifkrachten
    - wisselschema’s
    - drukverlagende onderlagen = matras & kussens
    - minder lagen = beter
    - adequate voeding & vermijding van laaggewicht
  3. medische hulpmiddelen correct positioneren
    - 20% van wondes
    - katheters
    - sondes & infusen
    - beugels & helmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

houdingen voor decubitus preventie in buik- & ruglig

A
  1. buiklig
    - kussen aan SIAS
    - kussen aan onderbeen voor patella
    - voeten overbedrand of kussens
    - dekenboog aan rug
    - goed alignement van romp & benen
  2. ruglig = Semi-Fowler houding
    - romp & benen in 30° tov. horizontale
    - hogere hoeken = meer druk op sacrum & trochanter
    - onderuitgezakte houding voorkomen
  3. kussens bij semi-flower houding
    - benen loodrecht op wervelkolom met kussen tussen knieën
    - kussen onder knieën bij recurvatum neiging
    - kussentje of decupad onder hielen
    - dekenboog aan voeten = geen contact
    - voeten in 90° dorsiflexie door kussen of voetplank
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

houdingen voor decubitus preventie in zijlig & zit

A
  1. 30° graden zijlig = minder druk vergeleken met 90°
    –> kussens op alle beenderige punten = cirsta, trochanter major, knien & enkels
  2. zitten
    - maximaal 2uur
    - zoveel mogelijk steun op bovenbenen
    - niet onderuit zitten
    - kussen onder knieën
    - voetenbankje voor steun indien grond niet raken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wisselschema’s voor decubitus preventie

A
  1. schema
    - 30° links
    - Semi-Fowler
    - herhalen naar rechts
  2. transfers = om de 4uur
    - met glijlaken = schuifkrachten op gevoelige huid vermijden
    - persoon die nog mobiel is zal vaak binnen de 4u zelf veranderen
    - elke keer naar wondes controleren
  3. buiklig
    - mag toegevoegd worden
    - indien prettig vinden of spontaan leggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oorzaken van contractuur vorming

A

= 85% hoger risico

  1. neurogeen
    - spasticiteit
    - gestoorde sensibiliteit
    - motorische uitval = dysbalans
    –> hoger gelegen innervatie zal contractuur richting bepalen
    - NHO neurogene heterotope ossificatie
  2. niet-neutrogeen
    - immobilisatie
    - postitionering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

contractuur van schouder

A
  1. pijn
    - foutive positionering & spieronevenwicht
    - doorgedreven mobilisaties & te vroege overbelasting
    - door trauma zelf
  2. ROM beperking
    - anteflexie
    - abductie
    - exorotatie in abductie 90+
  3. conservatieve therapie
    - secundaire schade voorkomen
    - eerste 8w niet verder dan 80° flexie, abductie & exorotatie
    - progressie met 10° per week
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

contratuur van heup

A
  1. contracturen
    - flexie contracuut bij verstoorde zitpositie & lang niet staan
    - extensie contractuur bij langliggen
    –> hamstrings lengte meten
  2. conservatieve therapie
    - eerste 6-8w post-trauma
    - T11 of lager = heupflexie vermijden
    - T9-10 = heupen & knieën mogen gebogen worden tot 45°
    - T7-8 = tot 90°
    - T6 = volledige ROM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

andere contracturen

A
  1. elleboog
    - C5-6 biceps
    - C7 triceps
    - flexie contractuur = extensie beperking
  2. pols
    - C6 dorsiflexoren
    - C7 palmair flexoren
    - dorsiflexie contractuur
  3. vingers = flexie contractuur
  4. knieën = flexie contractuur door zitten
  5. voeten = palmair flexie contractuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

therapie van contracturen

A
  1. passief
    - correcte positionering & wisselhoudingen
    - rekken
    - posturen
    - spalken
  2. actief
    - actief/activo-passief bewegen
    - antagonisten versterken
  3. therapie van provocatieve factoren
    - spasticiteit
    - pijn
  4. operatief = preventie niet voldoende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

NHO

A
  1. synoniemen
    - neurogene heterotope ossificatie
    - ectotopische ossificatie
    - myositis ossificans
  2. aandoening
    - extra-articulair & extra-capsulair laminaire botvorming
    - in spieren & andere weefsels
    - 10-50% van dwarsleasie
    - 60% heup
    - knie ook frequent
  3. voorkomen bij
    - neurogene ziektebeelden = vooral traumatisch
    - brandwonden
    - infecties
    - tumoren
    - na totale heupprotese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ontstaan van NHO

A
  1. lokale oorzaken
    - microtraumata door te intensief mobiliseren
    - decubitus & veranderde doorbloeding
    - inflammatie
  2. centrale factoren
    - metabool = osteoporose & DVT
    - genetisch
    - hormonaal = veranderingen in EW & Ca-P balans
  3. risicofactoren
    - complete leasie & traumatische etiologie
    - spasticiteit
    - longontsteking & roken
    - hogere leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

diagnose van NHO

A
  1. kliniek
    - bewegingsbeperking in 1 of meer gewrichten
    - rubor, calor, dolor & tumor
    - lijkt op DVT
  2. onderzoeken
    - verhoogde BSE bloedbezinkingssnelheid
    - verhoogde concentratie van alkalische fosfaten
    - verhoogde calciumconcentratie
  3. beeldvorming
    - RX = pas 4-6 weken na ontstaan kunnen zien & pas 7-10 dagen na eerste symptomen
    - botscan = beter & combinatie met CT = exacte lokatie
22
Q

symptomen van NHO

A
  1. ontstaan
    - meestal 2-10w na trauma
    - kan in elk stadium ontstaan
  2. symptomen
    - afh van lokatie & ernst
    - geen/gedeeltelijke of totale gewrichtsverstijving = ankylose
  3. gevolgen
    - minder dan 100° heup & 90° knie = sterk gedaalde onafhankelijkheid door niet meer kunnen zitten
    - assymetrische bekkenstand & WZ-afwijkingen
23
Q

therapie van NHO

A
  1. preventie = mobilisaties
    - voorzichtig rekening houdend met eindgevoel & pijn
    - oppassen bij sensorische stoornissen
    - in warmte = ontstekingsfase geen mobilisaties
    - posturen met ijs voor afkoelen van ontsteking
  2. chirurgische resectie
    - gevolgd door mobilisaties
    - 1 maand NSAID
  3. andere
    - NSAID
    - lage intensiteit gepulseerd elektromagnetische golven
24
Q

circulatie stoornissen

A
  1. OH orthostatische hypotensie
  2. DVT diepe veneuze trombose
  3. autonome dysreflexie
  4. neurogene shock
  5. cardiale dysritmieën
  6. temperatuur & zweetstoornissen
25
Q

OH

A
  1. normale baroreflex
    - rechtstaan = 500-700ml bloed naar benen
    - vermindering van veneusbloed
    - daling van bloeddruk = meing in baroreceptoren aortabog & carotis
    - onderdrukking parasympaticus & stimuleren orthosympaticus
    - stijging van hartslag & vasoconstrictie
  2. OH
    - letsel hoger dan T6
    - geen sympatische respons
    - acute hypotensie = daling van 20mmHg
26
Q

therapie van OH

A
  1. fysiologisch herstel
    - toename van hormoonspiegels renine & angiotensine
    - terugkeer lokale & spinale reflexen
  2. preventief
    - elastische kousen lies, zwachtelen bovenbenen & buikband
    - zoutrijk dieet & voldoende vochtinname
  3. curatief
    - horizontaliseren van patiënt met benen omhoog
    - IV atropine = HF verhoging na 2-4min
27
Q

DVT

A
  1. symptomen
    - oedeem
    - pijn
    - roodheid & warmte
    - risico op longembolie = benauwdheid & pijn op borst
  2. post-trombotisch syndroom
    - 20-50%
    - verliezen van veneuze klepfunctie
    - chronische veneuze insufficiëntie
  3. symptomen
    - pijn
    - krampen
    - zwaar gevoel & tintelingen
28
Q

therapie van DVT

A
  1. preventie
    - circulatie bevordering = beweging, standing & ijs
    - bloedverdunners = heparine
    –> 12u tot eerste maanden na trauma
  2. curatief
    - anti-oedeem = compessie
    –> pneumatisch, zwachtelen of elastische kousen
    - bloedverdunners
29
Q

autonome dysreflexie

A
  1. algemeen
    - dwarsleasie boven T6
    - na spinale shockfase
    - hypertensie door prikkeling onder niveau
  2. etiologie
    - blaas of darmprikkeling = overvulling, onderzoek & blaasstenen
    - afferente prikkeling
    - vaak onbewust = plotse symptomen
30
Q

symptomen van autonome dysreflexie

A
  1. onder niveau = vasoconstrictie
    - bleke & koude extremiteiten
    - pilo-erectie = kippevel
  2. boven niveau = compensatie
    - kloppende oofdpijn
    - vlekken voor ogen
    - pupil-verwijding
    - rood gelaat & zweten
    - neuscongestie
    - beklemmend gevoel op borst
  3. sympatische storm
    - 300/220 mmHg
    - cerebrale, cardiale & andere complicaties
31
Q

therapie van autonome dysreflexie

A
  1. preventief
    - voorlichting
    - goede blaas- & darmregulatie
  2. curatief = hypertensie crisis oplossen
    - eliminatie prikkel
    - rechtop zitten
    - knellende kledij
    - nifedipine
32
Q

temperatuursdysregulatie & zweetstoornissen

A
  1. algemeen
    - hyper-, hypo- of anhydrosis
    - gelinkt aan autonome dysreflexie, OH & posttraumatische syringomyelie
  2. quad fever
    - quadriplegie = hoog cervicaal
    - ontbreken van afkoeling = VD onder niveau
    - centrale koorts = meer dan 40,8°
  3. andere
    - poikilothermie = koudbloedigheid bij T6 letsel
    - inspanningsgerelateerde koorts door ontbreken van VD
33
Q

andere cardiale complicaties

A
  1. neurogene shock
    - bij hoge letsels = dysbalans van othrosympatische uitval
    - tot 5w
    - hypotensie & bradycardie
  2. cardiale dysritmieën
    - evalutatie door HRV heart rate variability tijdens rust & HUT-test
    - bradycardie bij hoge dwarslaesies
    - daling HF bij aspiratie = hoge drukken bij baroreceptoren gemeten
34
Q

algemeen urogenitaal

A
  1. innervatie = mictiecentrum
    - OS = T11-L2
    - PS = S2-4
    - somatisch = S2-S4
    –> in verbinding met cortex = supraspinale controle
  2. regulatie
    - synergistische werking detrusor & sfincter
    - detrusor moet contraheren = sfincter ontspannen
    - kleine autonome in detrusor contracties
  3. spinale shock
    - afwezige detrusor reflex
    - urine retentie met uitzetting = vesicale retentie = atoe blaas
    - gevaar = overloop incontinentie & reflux
    - therapie = verblijf of intermittende katheterisatie
35
Q

automatische blaas

A

= reflex blaas

  1. algemeen
    - letsel boven conus medullaris
    - na weken tot maanden herstel van detrusorreflex
    - spontane lediging van blaas
    –> niet willekeurig starten of stoppen
  2. therapie
    - mictiereflex uitlokken door tapotage
    - indien onvoledig = intermittende zelfkatheterisatie
    - tijdstip = rillingen, zweten of blozen = dysreflexie
    + enige sensatie in onderbuik
36
Q

autonome blaas

A
  1. algemeen
    - letsel aan conus medullaris of cauda equina
    - gedeeltelijk of volledig afwezige detrusorreflex
    - enkel kleine contracties door autonomiteit
    –> slechte lediging
  2. oude therapie
    - crederen = leegdrukken
    - risico op reflux
  3. nieuwe therapie
    - intermittende katheterisatie
    - bijhouden van volume drinken = voorspelbaar houden van tijdstip
    - regelmatig temperatuur meten = infecties opsporen
37
Q

stoelgangstoornissen

A
  1. algemeen
    - LMNL = reflex boog onderboken met slappe verlamming
    - UMNL = reflexmatige darmbewegingen
  2. problemen
    - obstipatie meest frequent
    - stoelgangverlies
  3. therapie
    - darmtraining
    - vocht & voedingsinname regelmaat
    - zetpillen
    - rectaal toucher = LMNL
    - darmrelaxantia = UMNL
38
Q

vruchtbaarheidsstoornissen

A
  1. innervatie
    - OS = T12-L2
    - PS = S2-4
  2. mannen
    - reflexogene herwinning van erectie
    –> prikkels voor erectie maar risico op dysreflexie
    - moeilijke ejaculatie = zowel PS als OS voor nodig
    - verminderde vruchtbaarheid
  3. vrouwen
    - asensibiliteit & anorgaisme
    - vruchtbaarheid is beter bewaard = herstel van maandstonden
39
Q

innervatie van ademhalingsspieren

A
  1. diafragma = C3-C5
  2. hoofdademhalingsspieren die hoger liggen = compensatie
    - scaleni C2-8
    - sternocleidomastoideus C2-3
    - levator scapulae C2-4
  3. hulpademhalingsspieren
    - intercostaal T1-12
    - transversus abdominis T6-12
40
Q

ademhalingsstoornissen

A
  1. leasie hoogte
    - >C5 = n. phrenicus uitval met continue AHondersteuning
    - C5-T5 = uitval intercostaal & buikspieren = bemoeilijkte ademhaling
    - T5-8 = uitval onderste intercostalen & buikspieren = zelfstandig ademen maar missen van kracht vb: hoesten
    - <T8 = hoesten en verhoogd energieverbruik is mogelijk
  2. therapie
    - AH oefeningen & expectoratie = actief meeduwen
    - bronchiaal toilet = canule in mondholte wegzijgen
    - inspanningscapaciteit verhogen = armfietsen
41
Q

symptomen van ademhalingsstoornissen

A
  1. symptomen
    - constipatie & spasticiteit buikspieren kunnen extra weerstand voor ademhaling zijn
    - cyanose
    - problemen met ophoesten = slijmen, reutelen & crepitaties
  2. parameters
    - VC onder 800cc = normaal 3300-3500cc
    - ademvolume = normaal 0,5l
    - hypo of hyper ventilatie = normaal 12-16x per min
42
Q

arm- & handfunctie stoornissen

A
  1. C3-5 letsels = passieve functie hand
    - geen willekeurige handmotoriek
    - hand verstijven in functiehandschoen/spalk
    - 30° dorsiflexie in pols
    - 25° flexie in MCP & PIP
    - 10° flexie in DIP
    - abductie & oppositie in duim
  2. C6-8 tenodese greep
    - geen actieve vinger & polsflexie
    - hand verstijven zodat bij dorsiflexie toch een greep mogelijk is
    - 30° dorsiflexie in pols
    - 90° flexie in MCP
    - 0° flexie in DIP
    - adductie & oppositie van duim
43
Q

conservatieve therapie van hand- & armfunctie stoornisen

A
  1. tenodesegreep
    - mobilisatie = palmair flexie + extensie van MCP, DIP & PIP
    –> geen rek op vingers voor verkorting te behouden
    - dorsiflexoren zo krachtig mogelijk houden
  2. ergotherapie = grepen
    - sandwichgreep = met beide handen
    - sleutelgreep = gemakkelijker & krachtiger als pincetgreep
    - cilindergreep
44
Q

algemeen operatieve behandeling arm- & handfunctiestoornissen

A
  1. doelen
    - C5 actieve dorsiflexie, actieve elleboog extensie & passieve sleutelgreep
    - C6 actieve elleboogextensie, actieve sleutelgreep & actieve cilindergreep
    - C7 = actieve sleutelgreep & actieve cilindergreep
  2. voorwaarden
    - stabiel = minimum 6m ongewijzigd
    - reversiebele operatie
    - motivatie & psychisch stabiel
    - MRC > 4 van synergisten
  3. contra-indicaties
    - spasticiteit & contracturen
    - mogelijk sterker als spier
45
Q

operaties arm- & handfunctie

A
  1. pre-operatief
    - goede conditie van bovenarm zonder onnatuurlijke hyperextiensie
    - normal ROM
    - spiertraining van te transponeren spieren
    - educatie = alle handelingen met rek van spier vermijden
  2. prioriteiten
    - herstel elleboogextensie = transfers & rolstoel rijden
    - stabiliteit elleboog nodig voor brachioradialis naar hand te zetten
    - sleutelgreep > pincet indien 1 spier aanwezig
    - sleutelgreep + oppositie duim (cilinder) indien 2 spieren aanwezig
46
Q

IC handfunctie

A

internationale classificatie
- aantal spieren met MRC hoger of gelijk aan 4
- bepaald operatie mogelijkheden
- score = bijkomende spieren

sensorische score
- oculaire greep indien 2-puntsdiscriminatie > 12mm = maar 1 hand operen want visus nodig
- cutane greep indien < 12mm

  1. geen inzetbare spier onder de elleboog
  2. brachioradialis
  3. m. extensor carpi radialis longus
  4. m. extensor carpi radialis brevis
  5. m. pronator teres
  6. m. flexor carpi radialis
  7. vingerextensoren
  8. duimextensoren
  9. vingerbuigers
  10. ontbrekende intrinsieke handmusculatuur
  11. uitzonderingen
47
Q

operaties afh van IC score

A
  1. IC 0 = geen peestransposities mogelijk
  2. IC 1 = herstel elleboog door posterior deltoideus
  3. IC2 = actieve sleutelgreep
  4. IC 3-7
    - ECR MRC = 4 = 1 spier beschikbaar = actieve sleutelgreep
    - ECR MRC = 4+ of 5 = 2 spieren actieve pincetgreep
    –> 2 operaties
    - FCR wordt niet gebruikt voor transpositie = stabilisatie van pols
48
Q

keygrip procedure

A
  1. IC 1 of 2 = brachioradialis
  2. FPL longus losmaken
  3. FPL pees hecten aan bracioradialis = actieve vingerflexie
  4. duim pees fixeren = in functionele adductie blijven
  5. mogelijkheid van sleutelgreep
49
Q

oorzaken van pijn

A
  1. spinaal = primair
    - anatomische schade door letsel
    - ontstekingsprocessen
  2. supraspinale = secundair
    - fantoom pijnen = brein krijgt abnormale input van zenuwen
    - inschemische pijn = overbalsting van schouderspieren
    –> uistraling hiervan naar achterhoofd
  3. therapie
    - pijnstilling = medicatie & infiltratie
    - stretching & krachttraining
    - beclofenpomp voor spasticiteit
    - fysische middelen
50
Q

het verwerkingsprocess

A
  1. shock = gevoel van onwerkelijkheid
  2. ontkenning = gezond defensie mechanisme tegen emoties die hij/zij nog niet aankan
  3. agressie
    - verzet tegen zijn lot/god
    - afreageren op directe omgeving
    - interageren met therapie
  4. verdriet & depressie
    - apatische houding
    - revaldiatie belemmerend
  5. acceptatie
    - positieve gevoelens bij medeleven, therapie die slaagt, …
    - aanvaarden nooit, wel accepteren
    –> wordt vaak over vorig leven gesproken
51
Q

specifieke onderdelen verwerkingsprocess

A
  1. mogelijkheden
    - afhankelijkheid = leren dat zij wel nog de controle hebben
    - stimulusdeprivatie = dagen lang in bed liggen
    - ambivalentie tov. RW = echt teken van gehandicapte
    - einddoel is onwerkelijk = verschieten hoe laaggradig doelen zijn
  2. waarnemingen
    - nieuwe lichaamsbeleving = sensibele aandoeningen & fantoomsensaties
    - nieuwe waarnemingen = vanuit rolstoel of visus
  3. sociaal
    - actief hulp moeten vragen & hulpafweren
    - rationele/seksuele vraagtekens
    - angst & weerstand voor oefeningen