CVA praktijk Flashcards

1
Q

definitie van erst BL zwakte

A
  1. acuut < 7d post-stroke
    - DASH = schoulder abduction + finger extension MRC
    - severe = 0-4
    - moderate = 5-7
    - mild > 7
  2. subacuut < 4,5m post-stroke
    - Fughl-Meyer upper limb
    - severe = 0-22
    - moderate = 23-50
    - mild > 50-66
  3. chronsich < 6m post-stroke
    - Fughl-Meyer upper limb
    - severe = 0-28
    - moderate = 29-42
    - mild > 43-66
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tests voor Bl

A
  1. MI motricity index
  2. FMA Fughl-Meyer Assessment
  3. FAT Frenchay Arm Test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

MI

A
  1. Motricity Index
    - L/R vergelijken
    - score op 100 van BL & OL appart
    - tests met & zonder weerstand
    - eerst verbaal uitleggen -> voortonen -> begeleiden
    –> congitie mag niet belemmeren
    - in zit
  2. tests BL
    - blokje van 2,5cm vasthouden tussen duim & wijsvinger = apparte score geving
    - willekeurige flexie van elleboog tot volledige flexie
    - schouderabductie van 0 tot 90°
  3. tests OL
    - willekeurige dorsiflexie
    - willekeurige extensie van knie vanuit 90°
    - willekeurige flexie heup vanuit 90° flexie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

FMA

A
  1. Fughl-Meyer Assessment
    - van gecombineerde bewegingen naar dissociatie testen
    - testen van selectiviteit
    - 0 = geen beweging
    - 1 = hij kan het
    - 2 = hij kan het niet
    - totale score op 66
  2. stadia schouder/elleboog
    - stadium 1 = reflexen aanwezig
    - stadium 2 = flexiesynergie & extensie-
    - stadium 3 = afwijken van basissynergie
    - stadium 4 = geisoleerde bewegingen
    - stadium 5 = normale reflexen
  3. therapie afh van score
    - <19 = preventie van secundaire complicaties
    - 19-47 = functionele armtraining van grijpen & rijken
    - >47 = fijne motoriek training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

FAT

A
  1. Frenchay Arm Test
    - 5 items met paretische hand
    - 0 = kan niet
    - 1 = kan wel
  2. onderdelen
    - meetlat stabiliseren & lijn langs trekken
    - cilinder 30cm optillen & weer neerzetten
    - uit een glas water drinken zonder morsen & weer neerztten
    - wasknijper van pen halen & weer in bakje leggen
    - haren kammen aan beide zijden van hoofd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mobilisatie van BL

A
  1. algemeen
    - in lig
    - in zit kan ook maar patient moet goede houding hebben
    - soms bij contractuur eerst distaal want in begin volledige flexie contractuur
    - snelheid ≈ spasticiteit dus rustig bewegen
  2. scapulothoracaal
    - arm vasthouden & scapula bewegen
    - elevatie/depressie & protractie/reteacti
    - in ruglig & zijlig
  3. glenohumeraal
    - vooral abductie, anteflexie & endorotatie door beperkingen <=>
    - scapula begeleiden
    - bij endorotatie knie onder elleboog = anders teveel rek op anterior structuren
  4. elleboog = flexie-supinatie & extensie-pronatie
  5. pols = DF/PF
  6. vingers = alles tegelijk & pols stabiliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

algemeen oefentherapie BL

A

van proximaal naar distaal werken

  1. scapula
    - scapula setting
    - avtivatie serratus anterior, upper & lower trap
  2. schouder = exo-rotatoren
  3. elleboog = flexie-extensie
  4. hand = vinger flexoren & extensoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voor & nadelen van ruglig & zit oefentherapie BL

A
  1. ruglig
    - veilige positie = verminderde romstabiliteit of acute fase
    - minder effect van zwaartekracht
    - goed alignement
    - geen functionele positie
    - vermindering van aandacht
  2. zit
    - erg functioneel
    - rompstabiliteit = zitten zonder leunen maar noodzaak van goede houding
    - stokoefeningen = veel endorotatie -> uiteinde vasthouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voor & nadelen van zijlig oefentherapie BL

A
  1. op hemiplegische zijde
    - gefixeerde scapula
    - distale bewegingen
    - voor patiënten met slechte proximale stabiliteit
  2. op gezonde zijde
    - training van scapula
    - hoge load van gewricht
    - voor patiënten met goede proximale stabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

grijpen in oefeningen

A
  1. spierwerk
    - combinatie van anterior delt & triceps
    - coördinatei van triceps & biceps = relaxatie
    - uit patroon bewegen!
    - ook altijd rompactiviteit
  2. fijne motoriek
    - verschillende handgrepen met verschillende voorwerpen
    - integreren met grove motoriek
    - voorwerpen kunnen manipuleren = oprapen & in juiste functionele houding plaatsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oefeningen in stand

A
  1. algemeen
    - voldoende posturale controle
    - werken in veilig vlak = 30-60° elevatie, lichte abductie & exorotatie
    - trainen van functionele taken
    - bilaterale armtraining
    - activatie van kinetische keten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

trainen met HSP

A
  1. hemiplegische schouder pijn tijdens rust
    - negatief effect op slaap
    - bang voor pijn
    - negatieve invloed voor therapie
  2. oefeningen voor acceptabel pijn niveau
    - zwaartekracht niet op arm
    - exorotatie
    - veilig vlak trainen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

trainen met neglect

A
  1. trekken van aandacht = prikkels neglect kant
    - uitleg = behalve eerste uitleg of niet begrijpen
    - sensorische prikkelen = zelf over arm wrijven
    - goede kant naar witte muut
    - geluid maken met voorwerpen die hij moet zoeken
    - voorwerpen met rode kleur
  2. therapie
    - moeite met ziekteinzicht
    - weten dat ze links meer moeten gebruiken = vaak niet doen
    - beste effect met effectief arm in oefening gebruiken
  3. compensaties
    - weten om schuin te zitten
    - weten om te scannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

training van sensoriek

A
  1. belang
    - koppeling van sensoriek nodig voor goede motoriek is noodzakelijk
    - vooral proprioceptie
  2. oefenen = met voorwerpen werken onder laken
    - opp. tast = welke textuur, hard/zacht, …
    - temperatuur bevragen = metaal of plastiek/hout
    - pijn = scherpe kanten, randen of hoeken
    - grootte & vorm van object = proprioceptie = voelen van afstanden & positie van vingers tov. elkaar
    - sterognosie = welk voorwerp
    - indien niet lukken = voelen met visuele feedback & zelfde vragen stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doelen van positionering

A
  1. comofrt
    - alignement & symmetie = altijd beginnen bij goede alignment romp -> dan pas armen & benen
    - stabiliteit = zwakke romp geeft vaak onstabiel gevoel
    - pijn preventie & reductie vb: schouderpijn
  2. stimulatie
    - aandacht voor lichaam = prikkelen hemiplegische zijde
    - aandacht voor omgeving = neglect zodanig dat prikkeling aan neglect zijde
  3. preventie van complicaties
    - decubitus & contracturen
    - afh van intensiteit parese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ruglig

A
  1. controleren van rechtliggen patiënt
    - bekkengrodel controleren = ligt vaak verkeerd
    - schoudertoppen controleren
  2. hoofd & schouderblad ondersteunen = protractie
  3. arm
    - ondersteund met pols hoger dan elleboog/schouder = geen zwelling
    - pols niet in flexie liggen & vingers wel in flexie
    - acuut arm op buik leggen kan ook & boven lakens = meer bewust voor hemiplegisch arm
  4. bekken
    - been vaak naar exorotatie draaien
    - handdoek onder bekken = door knieflexie & draaien naar andere kant = bekken volgen
    - bekken kantelen zodat been niet naar exorotatie draait
    –> kan tot pijn leiden & verkeerd stappatroon
  5. knie
    - mogelijjk hyperextensie voorkomen
    - kussens voor zwevende enkels is ook mogelijk

(6. voeten = enkel spalken bij spitsvoeten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zijlig op gezonde zijde

A
  1. controleren van rechtop liggen = geen kanteling tussen bekken & schouder
  2. hoofd = kussen
  3. schouders
    - armen niet knellen bij schouderretractie
    –> lichte protractie
    - arm op schouder kussen hoger dan lichaam & pols hoger dan elleboog
  4. paretische arm
    - net achter lichaam afhangen = schouderpijn door tractie
    - niet voor lichaam afhangen = zwelling hand
    - hand op kussen voor gezichtveld licht gebogen
  5. bekken
    - niet gekanteld tov. schouders
    - geen inversie van been = kussen tussen beide benen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zijlig op hemiplegische zijde

A
  1. patiënt ligt niet volledig op zij = steun op humeruskop vermijden
    - eerst op zijlig liggen
    - hand op schouder = schouderblad naar voor trekken
  2. arm
    - niet tegen romp = geen visus
    - hand hoger & pols hoger
    - lichte flexie vingers
    - zelfde principes
  3. benen
    - heup hemiplegisch been naar extensie brengen = compensatie voor vele zitten
    - kussens tussen beide benen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

rolstoel

A
  1. remmen opzetten
  2. corrigeren van bekken
    - vaak niet zien door kleren
    - tilt corrigeren door leunen naar andere kant & met beide handen bekken
    terug schuiven
    - onderuitzakking corrigeren door leunen & aan knieen naar achter schuiven
    —> tranfers 2e wervelzuil
  3. controleren schoudertoppen
  4. arm
    - tafeltje/kussen voor arm
    - afhangen van arm = gevaar voor wielen
    —> anti-slip of sling
  5. knieen naar buiten
  6. voeten
    - niet afhangend
    - steun = betere rompstabiliteit
    - dorsiflexie behouden
    - voet nooit achter steuntje terechtkomen
    - geen druk van bovenbeen x voetsteuntje
    –> compressie kan tot perifere dropvoet leiden = correcte stoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voor & nadelen van verschillende houdingen

A
  1. ruglig
    - voordeel = acuut geeft erg stabiel gevoel & bij anderen niet
    - nadeel = weinig contact (visueel) met lichaam -> vooral naar plafond kijken
  2. zijlig op gezonde zijde
    - voordeel = hemiplegische kan in gezichtveld & stimulatie voor meer gebruik
    - nadeel = minder functioneel, onstabiel voelen & niks meer kunnnen doen indien volledig hemiparetisch
  3. zijlig op hemiplegische zijde
    - voordelen = stimulatie van hemiplegische zijde
    - nadeel = niet uitvoeren bij schouderpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

algemeen posturale controle

A
  1. inhoud
    - kunnen oriënteren tegenover Fz = Pusher-syndroom
    - oprichten tegen Fz
    - statische & dynamisch
    - APA anticipatory posutral adjustments
    - CPA compensatory posutral adjusments = enkel, heup & stap strategie
  2. gebruik
    - noodzakelijk voor alle functionele taken
    - belangerijke voor onafhankelijkheid
  3. verschil met evenwicht
    - ook goede rompcontrole nodig
    - ook visus, vestibulair & proprioceptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

TCT

A
  1. trunc control test
    - prognostisch voor stappen
    - trunc impairment scale bestaat ook & is meer informaties
    - 4 onderdelen
  2. onderdelen
    - rollen op hemiplegische zijde
    - rollen op goede zijde
    - rechtopzitten vanuit lig
    - 30s rechtop blijven zitten
  3. score op 100
    - 0 = kan niet
    - 12 = kan met compensatie = arm te gebruiken
    - 25 = kan het
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

briding

A
  1. nut
    - nog niet mogen/kunnen zitten in acute fase
    - rompactiviteit al meten/oefenen
    - functioneel van belang voor verpleegkunde = aankleden, wassen, …
    - begin beweging voor rollen
  2. spierwerking
    - co-contractie buikspieren & glutei
    - gefractioneerde beeging tussen heup & knie
    - activatie van BL = ookal training van romp & serratus
  3. verloop
    - been opheffen & staan = soms moeilijk -> op zitten
    - tactiele stimulatie glutei & abdominaal
    - oprichten & zakken
    - progressie door uithouding of andere
    - regressie door kleinere romp of voeten dichterbij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

transfer van ruglig naar zijlig algemeen

A
  1. verschil kant rollen
    - op hemiplegische zijde = makkelijker want gezonde zijde kunnen gebruiken
    - op gezonde zijde
    - in acute fase over hemiplegische zijde rollen = niet teveel belasten
    –> opletten voor veel schouderpijn
  2. uitleg
    - veel verbaal sturen = probeer mee te doen
    - beginnen met stappen appart uitlegen
    - daarna samenvoegen tot geheel
    - begin = heel veel ondersteuning
    - progressief afbouwen
  3. oefenen
    - vanaf 1 keer rollen kan je patiënt het niet
    - vele keren herhalen & delen appart oefenen
25
Q

transfer van ruglig naar zijlig stappenplan

A

over gezonde zijde rollen = moeilijker want hemiplegische zijde nodig voor beweging
1. hoofd draaien & opheffen naar kant
2. arm & schouderblad van andere kant opheffen
- indien arm geen functie = arm met goede zijde opheffen - vanuit been rollen
3. knieplooien & bekken van tafel afduwen
- unilaterale bridge
- proberen samen te bewegen
4. knie naar binnen laten vallen

over hemiplegische zijde = makkelijker door gezonde zijde gebruiken om beweging in te zetten
1. hemiplegische arm van lichaam weg op tafel
2. zelfde beweging als over gezonde = veel vlotter

26
Q

transfer van lig naar zit

A

lig op gezonde zijde
1. van lig naar zijlig
2. benen plooien zodat onderbenen over tafel hangen
- indien mogelijk beide voeten op elkaar
- indien niet mogelijk = goede been ligt vanachter & trekt been mee
3. met hand opduwen op rafel
- romp stabiliteit gestoord
- faciliteren door druk aan bekken & zelfde schouder
- bij zit = arm op goede positie

lig op hemiplegische zijde
1. van lig naar zijlig
2. benen over rand tafel
3. rechtkomen door bovenste arm + aangedane arm
- tot elleboog steun komen
- van hieruit extensie elleboog tot volledige zit
- fasciliteren door hand onder schouderblad & onderarm begeleiden onder lichaam

27
Q

transfer van zit naar zit algemeen

A
  1. plaatsing van stoel
    - makkelijkste is stoel aan gezonde zijde = stap zetten & rest volgt
    - stoel aan hemiparetische zijde is moeilijker = wel goed voor training
    - indien stoel met arm leuning = arm laten zetten
  2. soorten
    - enkel indien voldoende coöperatie
    - lage transfer = langzaam opschuiven
    - enkel mogelijk zonder armleuning
    - lage kracht in armen & romp
    - hoge transfer = volledig rechtstaan
28
Q

transfer van zit naar zit

A

lage transfer naar goede zijde
1. met knieën steunen tegen hemiplegische zijde = zorgen dat niet wegkan
2. hand opschuiven
3. leunen tegen therapeut naar voor
- hoofd aan andere kant van verplaatsing = patient moet kunnen kijken
- arm niet onder hemiplegische arm
- zorgen dat patient niet wegglijd = antislip, schoenen, blote voeten
4. oppakken & verschuiven

lage transfer naar slechte zijde
- stimuleren van voet opschuiven &
- arm opschuiven

hoge transfer
1. met knieën steungeven
2. zelfde handvatting patient rechtstaan
3. samen draaien
4. gaan zitten

29
Q

transfer van zit naar stand moeilijkheden

A
  1. minder steunname op hemiparetische zijde
    - rechtstaan met been volledig ontspannen
    - stimuleren door hemiparetische zijde meer naar achter zetten & andere meer naar voor = moeilijker om in te zetten
    - manueel weight shift over hemiparetische zijde
  2. andere
    - ergens aan rechttrekken = niet functioneel
    - spasticiteit in voet = soms in volledige inversie
    –> voorbreidende mobilisatie soms noodzakelijk
    - sensorisch probleem = prikkelen op verschillende manieren als voorbereiding
    - stabiliteit in stand
30
Q

probleem romp naar flexie bij STS

A
  1. oorzaken
    - rompstabiliteit
    - samenhang met schrik
  2. appart kunnen inoefenen
    - rijken/grijpen voor zich
    - vaak met stoel = indien oefenwicht verliezen toch kunnen steunen
    - rugleuning stoel kantelen
    - bal naar voor rollen
31
Q

transfer zit naar stand

A
  1. STS uitvoeren = beoordeling hoe goed het is
  2. goede romp & OL
    - tactiele feedback tonen waar contractie moet zijn
    - op qc & glutei
  3. slechte romp & OL
    - helpen zoals hoge transfer zit naar zit
    - kan ook langs zijkant
    - meehelpen is afh van behoefte
    - bij stand mogelijk steunpunt voorzien
  4. omgekeerde ook uitvoeren
32
Q

oefeningen in zit

A
  1. houding corrigeren = vaak ook met spiegel
    - vaak kyfose & kin naar onder -> oprichting & middelijn
    - tactiele cues ook mogelijk
    - vb: been achter lichaam -> vanaf voelen = slecht want doorgezakt
  2. opbouwen tot enkele min statisch zitten = belangerijk voor oefeningen
  3. oefeningen
    - babbelen = dubbeltaak inbouwen
    - armsteunwegnemen
    - rondkijken = visuele fixatie wegnemen 1 externe verstoringen
    - armbewegingen = heel veel verschillende soorten oefeningen
    - been bewegingen ook mogelijk
33
Q

selectieve bewegingen van romp

A
  1. algemeen
    - vanuit schoudergordel of bekkengordel mogelijk
    - bilateraal oefenen want romp is aan beide zeiden aangetast = bilaterale bezenuwing!!
    - selectieve oefeningen ook in functionele activiteiten
  2. flexie/extensie
    - vooral extensie schouder nodig
    - referentiepunten op sternum & rug / bekken
    - later wegnemen & alleen moeten kunnen
  3. rotatie
    - thoracaal = tikken over middelijn & achter
    - lumbaal = naar voor & achter schuiven
  4. lateroflexie
    - lumbaal = bekken opheffen
    - aan contralateraal zitten voor niet om te vallen
    & mee trekken aan bekken die omhoog komt
34
Q

Pusher syndrome

A
  1. algemeen enkel interne verticale is gestoord
    visuele gebruiken om terug recht te krijgen
    transfers bijna altijd over hemiplegische zijde
  2. besef van schuinzitten door bepaalde cues
    - spiegel
    - druk op billen
    - tactiel = probeer je van mij af te houden
    - kunnen hier ook bewust van worden ≈ neglect
  3. naar middellijn proberen krijgen = actief
    - reiken naar gezonde zijde
    - overhellen naar andere kant tegen muur/iemand ander
    - gezonde hand (handpalm naar boven of voorwerp in de hand) & been (van de grond) hoger houden = minder mogelijkheid tot duwen
  4. oefeningen in middelijn = kan alles zijn
  5. progressie
    - overgang naar stand = komt vaak opnieuw terug = met zelfde technieken afbouwen
    - stappen = zelfde
35
Q
A
36
Q
A
37
Q
A
38
Q
A
39
Q
A
40
Q
A
41
Q
A
42
Q
A
43
Q
A
44
Q
A
45
Q
A
46
Q
A
47
Q
A
48
Q
A
49
Q
A
50
Q
A
51
Q
A
52
Q
A
53
Q
A
54
Q
A
55
Q
A
56
Q
A
57
Q
A
58
Q
A