CVA praktijk Flashcards
1
Q
doelen van positionering
A
- comfort
- alignement = alle gewrichten normaal tegenover elkaar
- altijd beginnen bij goede alignment romp & dan pas armen & benen
- symmetrie = nooit volledig verkrijgen maar streven
- stabiliteit = zwakke romp geeft vaak onstabiel gevoel - stimulatie
- aandacht voor lichaam = prikkelen & zien van hemiplegische zijde
- aandacht voor omgeving = neglect zodanig dat prikkeling aan neglect zijde - preventie van complicaties
- acute CVA nooit pijn = enkel door complicaties
- pijn preventie & reductie vb: schouderpijn
- decubitus
- contracturen
- afh van intensiteit parese - examen
- geen hoofdvraag
- attitude = bij alles doen
2
Q
keypints bij positionering
A
- bobath therapie
- central keypoint
- proxiale keypoints = schouder & bekken
- distal keypoints = polsen & enkels - gebruik
- positionering = proximale keypoint symmetrisch & geen dissociatie
- oefentherapie = distal keypoints zijn aangrijpingspunten
3
Q
ruglig
A
- controleren van rechtliggen patiënt
- bekkengrodel controleren = ligt vaak verkeerd
- schoudertoppen controleren - hoofd & schouderblad ondersteunen = protractie
- pols hoger dan elleboog & schouder
- geen zwelling
- op buik = voorkeur door visuele imput
–> ook faciliteren door arm boven deken
- op kussen
- pols niet in flexie liggen & vingers wel in flexie - knie
- enkels cussens voor hyperextensie
- kussens voor zwevende enkels is ook mogelijk - extra
- voeten = enkel spalken bij spitsvoeten
- nachtkastje & bel aan niet-hemiplegische zijde
- alle zijsteunen omhoog behalve aan voet van kant badkamer
4
Q
de heup in ruglig
A
- probleem
- paretisch been zal naar exorotatie draaien
- verkeerd stappatroon
- pijn door wondjes = laterale malleolus schuurt meer
- veel CVA met diabetes = nog trager genezen - therapie
- handdoek onder hemiplegische bekken
- knie & bekken zal naar binnen draaien
5
Q
zijlig op gezonde zijde
A
- controleren van rechtop liggen = geen kanteling tussen bekken & schouder
- hoofd = kussen
- gezonde arm = onderliggend
- armen niet knellen bij schouderretractie = lichte protractie
- arm op schouder kussen hoger dan lichaam & pols hoger dan elleboog - paretische arm
- niet achter lichaam afhangen = schouderpijn door tractie & geen visus
- niet voor lichaam afhangen = zwelling hand
- na rollen kan hand onder romp komen = extreme PF in pols die voor klachten zorgt
- hand op kussen voor gezichtveld licht gebogen - bekken
- niet gekanteld tov. schouders
- geen adductie van been = kussen tussen beide benen
- stappositie = onderste gestrekt & bovenste in lichte flexie
6
Q
zijlig op hemiplegische zijde
A
- patiënt ligt niet volledig op zij = steun op humeruskop vermijden
- eerst op zijlig liggen
- hand op schouder = schouderblad naar voor trekken
- kussen tegen rug voor niet terug te vallen - arm
- niet tegen romp = geen visus
- zelfde principes hand & pols - benen
- heup hemiplegisch been naar extensie brengen = compensatie voor vele zitten
- kussens tussen beide benen
7
Q
rolstoel
A
- remmen opzetten
- corrigeren van bekken
- vaak niet zien door kleren
- tilt corrigeren door leunen naar andere kant & met beide handen bekken
terug schuiven
- onderuitzakking corrigeren door leunen & aan knieen naar achter schuiven
–> tranfers 2e wervelzuil - controleren schoudertoppen
- arm
- tafeltje/kussen voor arm
- afhangen van arm = gevaar voor wielen
–> anti-slip of sling - knieen naar buiten
- voeten
- niet afhangend
- steun = betere rompstabiliteit
- dorsiflexie behouden
- voet nooit achter steuntje terechtkomen
- geen druk van bovenbeen x voetsteuntje
–> compressie kan tot perifere dropvoet leiden = correcte stoel
8
Q
voor & nadelen van verschillende houdingen
A
- ruglig
+ acuut geeft erg stabiel gevoel & bij anderen niet
- weinig aandacht met lichaam = vooral naar plafond kijken - zijlig op gezonde zijde
+ hemiplegische kan in gezichtveld = stimulatie voor meer gebruik
+ erg comfortabel
- minder functioneel = niks of minder kunnen doen met paretische arm
- onstabiel voelen
- gebruik van veel kussens die je in praktijk niet hebt - zijlig op hemiplegische zijde
+ sensorische stimulatie van hemiplegische zijde
- schouderpijn = niet uitvoeren indien aanwezig
9
Q
definitie van erst BL zwakte
A
- acuut < 7d post-stroke
- DASH = schoulder abduction + finger extension MRC
- severe = 0-4
- moderate = 5-7
- mild > 7 - subacuut < 4,5m post-stroke
- Fughl-Meyer upper limb
- severe = 0-22
- moderate = 23-50
- mild > 50-66 - chronsich < 6m post-stroke
- Fughl-Meyer upper limb
- severe = 0-28
- moderate = 29-42
- mild > 43-66
10
Q
algemeen BL revalidatie
A
- testen
- kracht functie = MI motricity index
- selectieviteit functie = FMA Fughl-Meyer Assessment
- activiteit = FAT Frenchay Arm Test - prognose
- heel heterogeen
- geen negatieve houding door slechte kliniek - andere doelen = niet alleen goed functionerende arm
- geassisteerde arm bekomen
- functie tijdens evenwicht & gang
- lichaamsbeeld
- secundaire complicaties
11
Q
MI
A
- Motricity Index
- aller eerste wat je bij CVA patiënt doet
- in zit
- eerst verbaal uitleggen -> voortonen -> begeleiden
–> congitie mag niet belemmeren - score
- L/R vergelijken = eerst gezond
- score op 100 van BL & OL appart
- tests met & zonder weerstand + break-test - tests BL
- blokje van 2,5cm vasthouden tussen duim & wijsvinger = apparte score geving
- willekeurige flexie van elleboog tot volledige flexie
- schouderabductie van 0 tot 90° - tests OL
- willekeurige dorsiflexie
- willekeurige extensie van knie vanuit 90°
- willekeurige flexie heup vanuit 90° flexie
12
Q
FMA
A
- Fughl-Meyer Assessment
- van gecombineerde bewegingen naar dissociatie testen
- testen van selectiviteit
- 0 = geen beweging
- 1 = hij kan het deels
- 2 = hij kan het
- totale score op 66 - stadia schouder/elleboog
- stadium 1 = reflexen aanwezig
- stadium 2 = flexiesynergie & extensie-
- stadium 3 = afwijken van basissynergie
- stadium 4 = geisoleerde bewegingen
- stadium 5 = normale reflexen - therapie afh van score
- <19 = preventie van secundaire complicaties
- 19-47 = functionele armtraining van grijpen & rijken
- >47 = fijne motoriek training
13
Q
FAT
A
- Frenchay Arm Test
- 5 items met paretische hand
- 0 = kan niet
- 1 = kan wel - onderdelen
- meetlat stabiliseren & lijn langs trekken
- cilinder 30cm optillen & weer neerzetten
- uit een glas water drinken zonder morsen & weer neerztten
- wasknijper van pen halen & weer in bakje leggen
- haren kammen aan beide zijden van hoofd
14
Q
algemeen mobilisaties van BL
A
- uitgangshouding
- in lig
- in zit = moet goede proximale controle hebben - principes
- proximaal beginnen behalve indien volledige contractuur
–> van distal uit losmaken
- snelheid ≈ spasticiteit dus traag bewegen
- proximaal controleren & faciliteren vb: scapulohumeraal ritme - doelen
- ROM verbetering
- spasticiteit kortdurend verlagen = stretchen
- pijn reductie
- voorbereiden voor actieve oefentherapie
15
Q
mobilisatie van schouder
A
- probleem scapula
- minder spierwerking
- loskomen van thorax
- naar depressie zakken - scapulothoracaal
- arm vasthouden & scapula bewegen
- elevatie/depressie & protractie/reteactie
- beide armen op scapula = arm tussen armen controleren
- kan ook zijlig - glenohumeraal
- vooral abductie, anteflexie & exorotatie door beperkingen
- scapula begeleiden
- bij hoge abductie & anteflexie exorotatie inbrengen
- bij exorotatie knie onder elleboog = anders teveel rek op anterior structuren - aandacht punten
- altijd in scapulaire vlak
- nooit tracties = schouder is al minder stabiel
16
Q
andere mobilisatie van BL
A
- elleboog = flexie-supinatie & extensie-pronatie
- pols
- DF/PF
- middenhandbeentjes naar oppositie & repositie
–> bolvormig maken is noodzakelijk voor grijpen - vingers = alles tegelijk & pols stabiliseren
17
Q
doelen oefentherapie BL
A
- progressie
- van proximaal naar distaal
- van erg geassisteerd werken naar volledig hands-off
- uiteindelijk weerstand tegen beweging geven - scapula
- scapula setting
- actieve protracties, elevaties, …
- activatie serratus anterior, upper & lower trap - schouder = exo-rotatoren
- elleboog = reiken
- biceps inhiberen
- triceps leren aanspannen - hand
- vinger flexoren & extensoren
- vooral extensoren zijn belangerijk = ook prognostisch
18
Q
voor & nadelen van ruglig & zit oefentherapie BL
A
- ruglig
+ veilige positie = verminderde romstabiliteit of acute fase
+ minder effect van zwaartekracht
+ goed alignement
+ sensorisch input = visus
- geen functionele positie
- vermindering van aandacht - zit
+ erg functioneel
+ rompstabiliteit = zitten zonder leunen maar noodzaak van goede houding
- stokoefeningen = veel endorotatie -> uiteinde vasthouden
19
Q
voor & nadelen van zijlig oefentherapie BL
A
- op hemiplegische zijde
- gefixeerde scapula
- distale bewegingen
- voor patiënten met slechte proximale stabiliteit - op gezonde zijde
- training van scapula
- hoge load van gewricht
- voor patiënten met goede proximale stabiliteit
20
Q
goede oefeningen in lig
A
- algemeen
- tikken tussen lichaamsdelen & voorwerpen
- pakken van voorwerpen - waterflesje = heel goed
- horen wanneer in knijpen = somatosensorische prikkels
- schudden
- waterpas brengen & houden
- fijne motoriek ivm dopje
21
Q
oefeningen in zit
A
- kracht koppels
- combinatie arm & romp = eerst moet arm bewegen
–> vaak andersom doen
- combinatie van anterior delt & triceps
- coördinatei van triceps & biceps = relaxatie
- uit patroon bewegen! - stoel
- tikken & terug
- kantelen op achterpoten = gecontroleerd terugzetten
- handdoek verschuiven over rugleuning
- voorwerp op zitvlak terwijl gekanteld = zo ver mogelijk kantelen dat net niet valt - andere
- hand over tafel wrijven
- handdoek manipuleren vb: opvouwen, samenknijpen, …
- kruimels samenvegen = denkbeeldig
22
Q
fijne motoriek
A
- algemeen
- verschillende handgrepen
- verschillende voorwerpen
- integreren met grove motoriek - oefeningen
- voorwerp oprapen & in juiste functionele houding plaatsen
- gieten met water = in glas of mond
- voorwerpen verplaatsen