CVA Flashcards

1
Q

algemeen CVA

A
  1. definitie
    - plotse neurologische uitval
    - langer dan 24u duurt of dood
    - vasculaire oorsprong
  2. types
    - 80% ischemie
    - 20% intracerebrale & subarachnoïdale bloedingen
  3. geen CVA
    - TIA transient ischemic attack
    - subdurale hematomen
    - bloedingen door tumor, infectie of trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prevalentie CA

A
  1. mortaliteit
    - 3e meest frequente doodsooraak
    –> achter kanker & hartinfarct
    - 6% overlijd binnen 24u
    - 29% overlijd binnen 1m
    - 60% blijvend invalide = grootste oorzaak van chronische invaliditeit
  2. prevalentie
    - meest voorkomende neurologische aandoening
    - 19,000 belgen per jaar = 52 per dag
    - mortaliteit daalt + vergrijzing stijgt
    - volgende 25 jaar = 27% toename
    - 2-4% van gezondheidsbudget naar CVA-zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

risicofactoren & gevolgen van CVA

A
  1. risicofactoren
    - hpertensie & hoge cholesterol
    - diabetes & obesitas
    - roken & hartritme stoornissen
  2. gevolgen
    - 70% spraakproblemen
    - 20% gangproblemen
    - 50% enige arm- & handfunctie
    - 60% haalt binnen 6m score van 19-20/20 op barthel index
    –> BASIS functioneren zal lukken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

acute symptomen & therapie van CVA

A
  1. symptomen = FAST-principe
    - afh van aangedane weefsel
    - Face = scheve mond & afhangend gezicht
    - Arm = minder goede motoriek
    - Speech = brabbelen & wartaal
    - Time = duur van symptomen
  2. therapie: time = brain
    - tPA binnen 3u
    - IV trombolyse binnen 4,5u
    - IA trombectomie binnen 6u
    –> met catheter in grote bloedvaten = 5-10%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tPA

A
  1. tissue plasminogeen
    - binnen 3u toedienen
    - meestal pas na 3-5u in ziekenhuis
    - katalyserende werking
    - plasminogeen op cellijn van bloedvaten omzetten tot plasmine
  2. plasmine
    - fibrine van bloedklonter afbreken
    - herstel van reperfusie
    - bij telaat komen = weinig zinvol
  3. sneeuwbaleffect in detoriatie voorkomen
    - penumbra = veel ischemie gevoelige cellen
    - apoptose of celdood van cellen die niet meer te redden vallen
    - toxische & agressieve biochemische omgeving voor andere cellen
    - kat tot vervuilt precair celmilieu lijden = cascade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sneeuwbaleffect in detoriatie

A
  1. penumbra
    - veel ischemie gevoelige cellen
    - apoptose of celdood van cellen die niet meer te redden vallen
    - toxische & agressieve biochemische omgeving voor andere cellen
    - kat tot vervuilt precair celmilieu lijden = cascade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

algemeen klinisch beeld van CVA

A
  1. factoren
    - lokalisatie = 3/4 ACM
    - grootte
    - type
  2. motoriek
    - hemiparese of hemiplegie = geheel
    - contralateraal
    - enkel willekeurige bewegingen gestoord = extra-piramidaal niet aangedaan
  3. kant
    - rechts = taalstoornissen of afasie
    - links = aandachtstoornissen, neglect & ruimtelijke stoorissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

herstelpatroon van CVA

A
  1. acute fase = week 1
    - begin symptomen tot acute interventie gedaan is
    - diagnose & complicatie preventie
    - ook al begin van revalidatie in ICU
  2. subactue fase = 1w-6m
    - voorkomen & verminderen van stoornissen & beperkingen
    - 80-90% van spontaan herstel 8w-4m = kritische periode van verhoogde plasticiteit
    - 40% van spontaan herstel door natuurlijk verloop
    –> niet gegarendeerd!
  3. chronische fase = 6m+
    - plateau-fase = duidelijk welke beperkingen niet meer weggan
    - aanvaarding, verwerking & leren omgaan
    - functionele verbetering na 6m is nog steeds mogelijk!
    –> terugval ook
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plasticiteit na CVA

A
  1. mechansme
    - afname van oedeem & post-ischemische inflammatie
    - diaschisis = nieuwe functie van omliggend weefsel
    - herstel van neuronaal weefsel
  2. bevordering
    - intensieve & taakgerichte trainig
    –> zonder compensatie
    - resitution = true recovery is mogelijk maar zeldzaam
    - aerobe therapie = hogere bloedtoevoer naar hersenen = vrijkomen neurotrofe factoren
  3. plateau-fase
    - toelaten van compensaties
    - andere spieren, gewrichten of lichaamsdelen
    - learned non-use = andere kan proberen gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

intentsiteit van therapie CVA

A
  1. more is better
    - 2-3u multidicsiplinair per dag
    - logo, ergo, kine & neuropyschologisch
    - studie 600-700 herhalingen per sessie
    –> werkelijkheid is veel minder
  2. less is more
    - sneller ontslag bij patiënten met minder intens programma
    - te intensief in eerste dagen kan spontaan biologisch process belemmeren
    - veel effectieve oefentijd verloren door transport & transfers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

prognose van arm-handfunctie

A
  1. oorzaak problematiek
    - 3/4 van CVA = ACM
    - directe neurale verbinding voor fijne handmotoriek
    - 70% heeft last aan arm -> meeste wel oefenen met arm
  2. SAFE-score = schoulder abduction & finger extension
    - som van MRC waardes in eerste 72u
    - boven 5/10 = 75% kans op herstel armfunctie na 3 maand
  3. MEP motor evoked potentials
    - te weinig motoriek aanwezig door andere letsels
    - zware sensibiliteit, neglect of cognitieve problemen
    –> vaak niet mogelijk in praktijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

flow-chart van arm-handfunctie

A
  1. SAFE 5+
    - 80- = super goede prognose
    - 80+ & SAFE 8+ = super goede prognose
    - 80+ & SAFE 8- = goede prognose
  2. SAFE 5-
    - MEP+ = goede prognose
    - MEP- & NIHSS
    National Institutes of Health Stroke Scale 7- = berperkte prognose
    - MEP- & NIHSS 7+ = slechte prognose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

meer praktische prognose van arm-handfunctie

A
  1. algemeen
    - 3 bedside testen na 3dagen
    - predictie voor herstel na 3maand
  2. oprapen van 2.5cm cubus met pincet-greep
    - ja = volledig hersel
    - nee = volgende test
  3. handgrijpkracht is oke
    - ja = goed herstel
    - nee = volgende test
  4. enige elevatie & abductie van schouder
    - ja = beperkt herstel
    - nee = slecht hertsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prognose van stappen

A
  1. prognose van stappen
    - eerste doel van vele patiënten
    - 80% zal opnieuw zelfstandig kunnen stappen = veel beter dan arm
  2. FAC-score functional ambulation categories
    - score 4 = zelfstandig stappen zonder supervisie
    - 5 = zelfstandig stappen thuis & trappen
    - eerste dagen bepalen door TCT, parese van been & heupextensie
  3. TCT trunc control test
    - rollen naar hemiplegische zijde
    - rollen naar gezonde zijde
    - zitten op rand van bed
    - transfer van ruglig naar zit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TWIST-algorithme

A

= time to walk independently after stroke

  1. TCT trunk control test = 40+/100 op week 1
    - ja = 6w tot gang revaidatie
    - nee = andere test
  2. heupextensie MRC 3+
    - ja = 12w
    - nee = afhankelijk blijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prognose van ADL-activiteiten

A
  1. algemeen = 25-75% zal enige mate van ondersteuning nodig hebben
  2. barthel-index
    - 7+/20
    - initiële neurologische status
    - initiële loopvaardigheid
    - parese van arm
    - leeftijd
    - premorbide zelfstandigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

motorische symptomen

A
  1. soorten symptomen
    - negatieve symptomen = primair neurologisch letsel
    - positieve - = secundair-
    - dynamisch klinisch beeld = na enkele maanden interactie van beide
  2. cerebral shock = erg grote utval
    - neuron destructie
    - oedeem & verminderde bloedcirculaite
    - verhoogde inhibitie
  3. terugkomen van motorische activiteit
    - afname oedeem
    - functionele reorganisatie van centrale zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

negatieve symptomen

A
  1. verlies van specifieke functie
    - spierzwakte = verminderde MU-rekrutering
    - verhoogde spiervermoeidheid
    - vertraagde spiercontracties
  2. loss of dexterity = verminderde selectiviteit
    - MU-stoornissen = vuurfequentie & volgorde
    - goede beweging is aanpasbaar & gefractioneerd = gewrichten bewegen onafhankelijk
    - minder grote repetoire van bewegingscombinaties
  3. dyssynergiën
    - abnormale patornen & co-contracties
    - grote spieren inhibieren kleine
    - stereotype bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

positieve symptomen

A
  1. spasticiteit
    - 20-40% van patiënten
    - clonus, verhoogde tonus & hyperreflexie
    - ontwikkelen van week 1-6
    - flexoren in BL & extensoren in OL
    - meer distale gewrichten
  2. oorzaak
    - mechanische veranderingen spier, pees & bindweefsel = verkortingen
    - verminderde inhibitie supracorticaal
  3. therapie
    - sterkte interferrentie met normale bewegingen
    - strechting is geen goede oplossing, enkel bij contracturen
    - botuline-injecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

sensorische stoornissen

A
  1. somatosensoriek
    - motorische activiteit ook in sensorische cortex
    - feedback systeem = textuur, gewicht, vorm, …
    - aanpassen & bijsturen van bewegingen
    - ook problemen indien visuele systeem gestoord is
  2. sensorische stoornissen
    - 50-85%
    - minder positieve revalidatie dan motoriek
    - totale uitval is zelden
    - vooral discriminatie & kwaliteit gestoort
    - meestal hand, arm & gezicht
  3. revalidatie
    - informatieverwerking van beide sensoriek & motoriek
    - manipuleren voorwerken
    - slechte therapie door gebrek aan meetinstrumenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

visusstoornissen

A
  1. heterolaterale homonieme hemianopsie
    - gezichtshelft van parese
    - 40%
    - er van bewust ≠ neglect
    - compensatie door hoofdbeweging
  2. training
    - visuele stimuli aan rand van richtveld
    - ogen gefixeert op bepaald punt
    - fel gekleurd balletje laten rollen = pakken indien zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

algemeen afasie

A
  1. afasie
    - niet-aangeboren
    - alle taalmodaliteiten = begrijpen, spreken, lezen & schrijven
    - beschadiging linker hemisfeer
    - meestal terughoudend
    –> niet verwarren met dementie of niet-coöperatief
  2. handelen met afasie
    - eenvoudige taal
    - korte zinnen
    - ja/nee-taal
    - duidelijke intonatie met goede mimiek & gebaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

soorten afasie

A
  1. afasie van broca = motorische = expressieve = frontale
    - begrijpen wat gezegd wordt = opdrachten uitvoeren
    - niet goed kunnen praten
  2. afasie van wernicke = sensorische = receptieve = temporale
    - niet begrijpen wat gezegd wordt
    - wel vloeiend kunnen praten = woordsalade
    - indien zeggen dat hij onverstaanbaar is = schuld op gesprekspartner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

algemeen apraxie

A
  1. algemeen
    - doelgericht uitvoeren van activiteiten
    - niet gelinkt aan andere uitvallen (motoriek, begrijpen, geheugen, …à
    - letsel linker hemisfeer = pariëtaal
    - moeilijke diagnose = vaak veel andere cognitieve stoornissen
  2. handelen met apraxie
    - stappenplan aanbieden
    - activiteit opsplitsen of vereenvoudigen
    - materiaal in juiste volgorde aanbieden
    - afbeeldingen/pictogrammen gebruiken
25
Q

soorten apraxie

A
  1. ideatoire apraxie
    - begrijpt nut & opdracht niet
    - probleem in volgorde
    - kan vaak zelfde dingen wel uitvoeren met begeleidend materiaal
  2. ideamotore aparaxie
    - begrijpt opdracht & nut hiervan
    - kan het niet meer uitvoeren
    - geen voorwerpen hanteren
    - motorische programma is verstoord
  3. andere vormen
    - kledingapraxie
    - loopapraxie
    - constructieve apraxie = ruimtelijk
    - orofaciale apraxie
26
Q

agnosie

A
  1. betekenis
    - herkennen van bekende stimuli
    - geen defect van zintuig maar centraal
    - overlap afasie, apraxie & agnosie = moeilijke diagnose
    - eerder door ADL bewegen zien
  2. soorten
    - visuele agnosie
    - tactiele agnosie
    - auditieve agnosie
27
Q

neglect & hemi-inattentiesyndroom

A
  1. aandoening
    - rechter > linker hemisfeer
    - lobus parietalis inferior
    - temporo-pariëtale junctie
    - thalamus
    - basale ganglia
  2. types
    - personal neglect = eigen lichaam
    - peripersonal neglect = binnen handbereik
    - extrapersonal neglect = ruimere omgeving
    - anosognosie = ontkennen van neglect
  3. gevolgen
    - negatieve prognostische factor
    - lager scoren op veel testen
    - hogere opname duur
28
Q

soorten neglect

A
  1. sensorisch = perceptueel neglect
    - trager of niet reageren op prikkel
    - niet eten, tekst overslaan, …
  2. motoisch = motorisch neglect
    - geen/onvoldoende gebruik van parethsiche zijde
    - motorisch wel mogelijk
    - scheef in stoel, niet gebruiken bij stappen, …
  3. extinctie
    - prikkel aan 1 kant wordt niet of trager waargenomen indien beide stimuleren
    - prikkel enkel aan 1 kant = wel opmerken
    - alle sensorische modaliteiten
29
Q

verschil neglect & hemianopsie

A
  1. neglect
    - frequenter
    - is afh van concentratie & vermoeidheid
    - beïnvloedbaar door cues
    - niet enkel visueel
  2. hemianopsie
    - spontane compensatie hoofd
    - is er bewust van
30
Q

diagnose van neclext

A
  1. potlood & papier testen
    - line bisection test & Albert’s test
    - cancellation tasks = doorstrepen van bepaalde figuren
    - kopiëren of spontaan tekenen
  2. dynamische taken
    - meer impact op ADL-functionaliteit
    - lezen & schrijven
    - MAC mobility assessment course = zoeken naar afgesproken zaken = gekleurde kaarten
    - virtual reality = regristatie van hoofd & oogbewegingen
  3. Catherine Bergego schaal
    - neglect observeren met checklist
    - 10 dagelijkse activiteiten
31
Q

therapie van neglect

A
  1. conservatief
    - indeling van kamer vb: ruit
    - positie van personeel & familie
    - bewust maken van neglect
  2. bewust maken
    - visueel scannen bij onlogische situaties
    - gebruik maken van cues
    - rustig doen voor veiligheid
    - info aan partner & familie
  3. andere
    - constraint induced movement of forced use
    - prisma-adaptatie via bril
    - VR
32
Q

pusher syndroom

A
  1. lateropulsion after stroke kernkenmerken
    - laterale tilt van lichaam in zit & stand
    - duwt zicht met niet-hemiplegische weg van de verticale
    - weerstand tegen passieve correcties
  2. voorkomen
    - 5-10% van patiënten
    - vooral bij grote leasies
    - negatieve prognose ≈ 3 weken verliezen van revalidatie
    - vooral linker hemiplegie
  3. oorzaken
    - leasie = thalamus, basale ganglia & corticaal
    - syndroom = verkeerde interpretatie van verticale
    - ruimtelijke oriëntatie stoornis = vaak samen met neglect
33
Q

specifiek puscher

A
  1. onderzoeken
    - SCP contraversive pushing
    - BLS burke lateropulsion scale
  2. postior pusher syndroom
    - misvatting van verticale in sagittale vlak
    - posterior tilt van romp
    - zelfde eigenschappen
34
Q

kenmerken van pushersyndroom

A
  1. spieren
    - hypotonie van abdominale spieren hemiplegische zijde
    - verkorting gezonde zijde & verlening hemiplegische zijde
    - overactiviteit = onmogelijk bewust ontspannen
  2. transfers
    - geen steunname van hemiplegische been
    - meer duwen = normale been meer naar buiten plaatsen
    - stappen = hemiplegische been kruist naar voren bij zwaaien
    - goed nadenken over kant van transfer
    - geen aanwezigheid van evenwichts reacties
35
Q

therapie van pusher

A
  1. vallen = groot risico
    - nooit alleen laten
    - zorg voor veilige omgeving
    - informatie voor positionering & transfer aan familie
    –> duw arm hoger plaatsen = minder kunnen duwen
  2. communicatie
    - never push a puscher
    - niet bewust = niet duwen als intstructie help niet
    - hulpmiddelen voor verticale orientatie vb: spiegel
  3. therapie
    - actieve weight shifting naar pusher kant
    - oefenen in verticale houdingen
    - probeer somatosensorisch systeem ten volle te benutten
36
Q

algemeen HSP

A
  1. hemiplegische schouderpijn
    - 55% van patienten
    - vooral 2w-4m na CVA = toename van belasting
    - afname na 6m
    - 21% chronische schouderpijn
  2. gevolgen
    - negatieve invloed op revaldiatie = geen zin in activiteiten, ook sociale!
    –> lagere revalidatie
    - angst, frustratie & demotivatie
    - slectere prognose & lagere levenskwaliteit
37
Q

oorzaken van HSP

A
  1. normale schouderfunctie
    - dynamische stabiliteit van spieren nodig
    - stabilisatie van humeruskop & scapula noodzakelijk
    - beide moeten in een vlot ritme bewegen
  2. gevolgen van CVA
    - verstoord SHR scapulothoracaal ritme
    - onvoldoende mobiliteit & stabiliteit van serratus anterior & trapezius
    - onvoldoende exorotatie glenohumeraal
    - onvoldoende translatie van humeruskop
    - onvoldoende rompstabiliteit
38
Q

verstoord scapulothoracaal ritme

A
  1. m. serattus anterior & trapeizus
    - zorgen voor laterale rotatie tijden anteflexie & abductie
    - verhoogde & verminderde rotatie komt voor
  2. toegenomen laterale rotatie
    - beperking posterior structuren = kapsel, teres major & lat dorsi
    - vroeger roteren van scapula
  3. afgenomen laterale rotatie = mediale rotatie
    - onvoldoende werking spieren
    - of verkorte endorotatoren schouder
    - gevolg = glenohumerale subluxatie door meer onderhevig aan zwaartekracht
39
Q

andere oorzaken HSP

A
  1. onvoldoende exorotatie glenohumeraal
    - infraspinatus zwakte
    - endorotatoren hypertonie
    - anteflexie & abductie vanuit endorotatie = botsing van humerkop tegen acromion
  2. onvoldoende translatie van humeruskop = verminderde activiteit subscapulairs, teres minor of infraspinatus
  3. rompstabiliteit
    - assymetrie of onvoldoende oprichting
    - afwijkende scapulapositie = slecht voor glenohumerale conruentie
    - serratus anterior niet goed werken door zwakke buikspieren
40
Q

risicofactoren van HSP

A
  1. algemene
    - bperkte van passieve ROM van abductie, anteflexie & exorotiatei!!
    - GHS glenohumerale subluxatie
    - voorgeschiedenis van schouderpijn
    - diabetes
  2. weinig recuperatie van arm
    - meer afh van andere voor transfers
    - microtraumata bij foutive handelingen
    - revaldiatie = activopassieve oefeningen vaak in endorotatie (hand in pronatie bij schuifoefeningen)
  3. neglect
    - minder aandacht voor arm ≈ trauma vb: ergens achter haken
    - learned non use = meer spierzwakte
41
Q

GHS

A
  1. glenohumerale subluxatie
    - in inferior richting = Fz trekt schouder uit de kom zonder activiteit van rotator cuff
    –> vooral in slappe fase
    - verhoogde mediale rotatie = nog meer effect van Fz
  2. complicaties
    - comples regoinaal pijnsyndroom
    - letsels van rotatorcuff
    - verlenging van spieren = minder goede activatie
  3. preventie van GHS
    - stimuleren proximale schouderactiviteit
    –> beste oefeningen = isometrische spieractivatie
    - correct positioneren van arm = kussens, tafelblad & sling
42
Q

sling

A
  1. therapeutische nadelen
    - weinig therapeutische voordeel = studie met en zonder heeft zonder wel vooruitgang!
    - flexie-endorotatie positie = typisch verkortingspatroon van CVA wordt gefaciliteerd
    –> contracturen
    - non-use = ontmoediging van gebruik arm & beperken sensorische input
    - normaal lichaamsbeeld verstoord
    - slechte aanbracht van patient/mantelzorg/personeel
  2. indicaties
    - schouderpijn door GHS & afname bij sling
    - ernstig neglect of ander probleem met onvoldoende zorg
    - fatische problemen = instructies niet volgen
    - bij gebruik gebruik: regelmatig hervalueren voor nood
43
Q

preventie van GHS

A
  1. educatie
    - patiënt, familie & andere zorgverleners
    - risicofactoren vermijden
    - oppassen bij transfers
  2. mobiliteit
    - rolstoel = positionering door tafelblad
    - wandelen = sling heeft positief effect op gang
    –> minder zwaaien van paretische arm
44
Q

mobilisatie van GHS schouder

A

behoud van passieve mobiliteit is erg belangerijk

  1. stretching
    - endorotatoren = pectoralis, teres major & lat dorsi
    - biceps
    - kapselrek moet vermeden worden
    - rekpijn is toegelaten maar al het andere onder pijngrens
  2. humeruskop alignatie
    - zoveel mogelijk in scapulaire vlak
    - exorotatie bij anteflexie/abductie
  3. andere
    - mobiliteit van scapula tov. thorax
    - scapulothoracaal ritme begeleiden
    - niet hoger dan 90° mobiliseren = te hoge kans op microtrauma
    - ook hoog thoracaal mobiliseren = AC & SC gewrichten
45
Q

oefentherapie van GHS

A
  1. vroege fase
    - in scapulaire vlak bewegen
    - optimale spannings-lengte curve van rotator-cuff
  2. te stimuleren spieren
    - serratus anterior
    - trapezius
    - infraspinatus
    - deltoideus
    - triceps
  3. te inhiberen spieren
    - pectoralis major & minor
    - biceps
46
Q

andere interventies voor GHS

A
  1. pijndemping
    - elektrotherapie, ook voor versterking supraspinatus & deltoideus
    –> subluxatie afnemen & ROM exorotatie toenemen
    - medicatie voor bewegen mogelijk te maken
  2. infiltraties
    - botox voor endorotatoren = verhoogde ROM voor 3-4maand
    - corticosteroiden IA = meer mogelijkheden voor oefentherapie
    –> voor pijn bij secundaire schouder aandoeningen
    - beide geen effect op spasticitiet
47
Q

facialis parese

A
  1. centrale facialis parese
    - motoriek & sensoriek onder oog
    - afhangende mondhoek & wang
    - oog niet aangetast = dubbele bezenuwing
  2. dysarthie & slikproblemen
    - nooit patient water geven!
    - kijken naar slikadviezen boven bed
    - vaak nood aan gel = beter slikken
48
Q

vermoeidheid & depressie

A
  1. vermoeidheid
    - 70% heeft last
    - 50% ook nog na 2 jaar
    - onafhankelijk van tijd na cva, erst of lokalisatie
  2. oorzaken vermoeidheid
    - verminderde conditie
    - cognitieve stoornis = metale traagheid
    - symptoom van depressie
  3. depressie
    - 1/3 van CVA
    - door biologisch defect of effect van letsel
    - langere ziekenhuis opname = lichamelijk & congitief herstel duurt langer
49
Q

incontinentie

A
  1. prevalentie
    - na 4w 10% van mensen met puur motorisch probleem
    - na 4w 70% van mensen met somatosensorisch probleem
    - na 6 maand nog 30%
    - inconinente voor feces komt ook vaak voor -> keert meestal binnen 2w terug
  2. oorzaken
    - neurologische problemen = gedaald bewustzijn, hyperactieve blaas & spinctezwakte
    - polymedicatie
    - communicatie
    - onmogelijkheid van op tijd naar toilet & personeel tekort
  3. gevolg = erg belangerijke prognostische factor voor kwaliteit van leven
50
Q

vallen & epilepsie

A
  1. vallen
    - vaker bij rechter leasies
    - eerste maanden = 20-40%
    - in revaldiatie centra = 60-80% van alle valaccidenten door CVA
    - na ontslag = 70% valt
  2. epilepsie
    - 10%
    - acute fase
    - verstoring van elektrolutenbalans & zuurstofvoorziening
    - kleine kans op recidieven
    –> grotere kans op recidieven bij latere epileptische aanval vb: enkele weken
51
Q

longcomplicaties

A
  1. longfunctie
    - verminderde ventilatie door verminderde mobiliteit
    - kans op infecties & andere complicaties
    - belangerijke secundaire doodsoorzaak
  2. aspiratiepneumonie
    - aspiratie van vloeistoffen of voedsel
    - slikstoornissen = adviezen opvolgen
52
Q

evaluatie van patiënt

A
  1. algemeen
    - multidisciplinair werken = stroke units
    - systematisch beoordelen van veranderingen in functies, activiteiten & participatie
    - gemakkelijke communicatie
  2. doelen
    - prognose van patient
    - doelstellingen opstellen
    - communicatie met patiënt & mantelzorger
53
Q

praktisch evaluatie

A
  1. wanneer meten
    - eerrste contact = samen met uitgebreide anamnese & medische gegeven
    - na 1w, 1m, 3m & 6m
    - objectieveren van therapeutisch process
    –> meten is niet enkel diagnostisch!
  2. wat meten
    - afh van hypotheses uit initiele anamnese = diagnostische meet instrumenten
    - niet alle 8 aanbevolen instrumenten
54
Q

8 aanbevolen meetinstumenten van KNGF

A
  1. spierfunctie
    - MI motricity index = BL & OL test
    - FAT frenchay arm test = fijne hand motoriek
    - FMA fugl-meyer assesment = BL test
  2. activiteiten
    - TCT trunk control test = predictie voor stappen
    - BBG berg balance scale = algemene evenwicht schaal
    - FAC funcional ambulation categories = stappen met of zonder hulp
    - 10MLT 10meter loop test
  3. participatie = BI barthel index voor onafhankelijkheid

+ 23 optionele instrumenten voor meer specifieke hulpvragen

55
Q

algemeen revalidatie

A
  1. doelen
    - onafhankelijk functioneren
    - behouden van ADL activiteiten
    - intensief oefenen van IADL = instrumentele ADL
  2. training spieren
    - mobilisaties
    - balans in zit & stand
    - transfers
    - krachttraining
    - circuittraining
  3. andere trainingsmethoden
    - spiegeltherapie
    - sensorische training
    - CIMT constraint-induced movement therapy
    - robot training & VR
56
Q

revalidatie in stroke unit

A
  1. algemeen stroke unit
    - apparte eenheid in ziekenhuis
    - multidisciplinair team
    - specifiek beleid & procedures
    - infrastructuur voor specifieke diagnose, therapie & revalidatie
    - inbedding in ziekenhuis zodat snel naar passende revalidatie kan overgemaakt worden
  2. doelen in stroke unit
    - schade & andere complicaties minimaliseren
    - verminderen van stoornissen
    - optimaal vervolg traject vaststellen
    - voorlichting aan patient & begeleiders
57
Q

algemeen revalidatie

A
  1. bevorderen van neuroplasticiteit
    - training vanaf eerste dag tot 6m
    - taak & context specifieke training = optimaal herstel voor ADL
    - focus op functie = trager herstel
  2. doelen
    - doelstellingen ≈ noden van patient
    - goalsetting & feedback zorgt voor betere motivatie & vertrouwen
  3. revalidatie na ontslag
    - booster sessies = intense therapie in beperkte termijn
    - continue lage frequentie
    - motivatie voor zelfstandig oefenen = must!
    - gebruik van telerevalidatie
58
Q

principes van revalidatie

A
  1. specificiteit
    - taak specifiek
    - context specifiek = liefst thuis
    - verbetering door veel herhalen & gevarieerd van zelfde activiteit
  2. intensiteit
    - vaak uitgedrukt in aantal uren
    - meer tijd = voordeel
    - geen consensus over dosis maar meestal 45min-1u per dag
    - ook buiten kine = oefenmateriaal op kamer & oefenen met partner/familie
59
Q

leren van patiënt

A
  1. algemeen
    - patient = actieve cognitieve participant
    –> active learner problem solver
    - niet iemand die therapie passief ondergaat
    - revalidatie = leerproces
    - therapeut moet juiste condities voor leren aan patient geven
  2. factoren die belangerijk zijn motorisch leren
    - op maat naar hulpvraag & omgeving
    - herhalen met variatie = repetition without repetition
    - voldoende rustperiodes
    - frequente feedback in afnemende frequentie
    - motivatie door outcome van oefening
    - moeilijke vaardigheden fragmenteren