MM: Alcohol - en drughulpverlening in Vlaanderen Flashcards
Waar kan je allemaal aan verslaafd zijn?
- middelenverslaving: drugs, alcohol
- Gedragsverslaving: gamen, gokken, smartphoneafhankelijkheid, shoppen
Verschil verslaafd zijn en niet verslaafd zijn:
Verschil verslaafd zijn en niet verslaafd zijn:
* schadelijke impact op uzelf en/of omgeving
* Dagelijks functioneren is verstoord
* Lichamelijke afhankelijkheid
* Centraal staat het controleverlies:
- uit zich in feit dat mensen niet meer normaal kunnen functioneren,
- controle verlies over het gebruik.als ze beginnen gebruiken kunnen ze niet meer stoppen en
- ze geraken in vicieuze cirkels waar ze niet meer uit geraken.
* craving: onstilbaar verlangen naar een bepaald middel, gamen,
* deze psychische afhankelijkheid blijft voortduren ook al ben je lichamelijk niet meer afhankelijk ->** belangrijke reden tot terugval**
Verschil Herval-terugval:
Herval-terugval:
terugval: eenmalige terugval in het oude gebruikspatroon
herval: volledig verslaving en kenmerken terug tonen
De 3 M’s (mens- middel- milieu)
Wil zeggen als je iemand met verslavingsprobleem gaat behandelen moet je met deze 3 factoren rekening houden,
centraal staat het middel.
Hou ook rekening met de andere factoren.
(De omgeving kan bv oorzakelijk zijn maar ook herstellende rol spelen)
o Middel: waar ze verslaafd aan worden
o Mens: ene gevoeliger dan de ander
o Milieu: invloed van omgeving
Fasen van gebruik
- experimenteel,
- recreatief,
- overmatig
- excessief
- problematisch
Vicieuze cirkels van Van Dijk
Fysieke afhankelijkheid:
* de lichamelijke reacties en ontwenningsverschijnselen die optreden wanneer iemand stopt met het gebruik van een verslavende stof.
* Mensen kunnen drugs blijven gebruiken om deze onaangename symptomen te voorkomen of te verlichten. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel waarin de behoefte aan de stof wordt aangedreven door de fysieke afhankelijkheid.
Psychische afhankelijkheid:
* sterke psychologische componenten.
* Mensen die verslaafd zijn, kunnen zich niet goed voelen zonder de verslavende stof, en hun zelfbeeld kan negatief worden beïnvloed.
* Dit kan leiden tot depressie, angst en sociaal isolement.
* Het gebruik van de stof kan als een tijdelijke ontsnapping dienen, waardoor de psychische afhankelijkheid wordt versterkt.
Sociale isolatie:
- sociale isolatie, omdat mensen vaak alleen nog omgaan met anderen die ook verslaafd zijn.
- het contact met familie en vrienden verliezen, waardoor ze meer afhankelijk worden van degenen die hun gebruik niet veroordelen.
- Dit draagt bij aan de vicieuze cirkel, omdat ze zich omringen met mensen die hun verslaving mogelijk niet helpen stoppen.
Cerebrale aspecten:
- Verslavende stoffen kunnen de hersenen en hun functioneren aantasten.
- intense verlangens naar de stof (craving) en
- het onvermogen om te stoppen met gebruiken, zelfs als iemand dat wil.
- Het gebruik van de stof lijkt de enige manier om aan deze verlangens te voldoen, waardoor de vicieuze cirkel in stand wordt gehouden.
DSM4: middelenmisbruik
1 Onaangepaste vorm van middelengebruik die leidt tot significante beperkingen in het functioneren (laatste 12 maanden):
1 Onaangepaste vorm van middelengebruik die leidt tot significante beperkingen in het functioneren (laatste 12 maanden):
- verplichtingen op werk, school en thuis
- fysiek gevaar
- juridische problemen NU craving
- sociale + relationele problemen
2 Niet voldoen aan criteria voor afhankelijkheid
3 Onaangepaste vorm van middelengebruik zoals blijkt uit 3 of meer van volgende criteria (laatste 12 maanden):
1. tolerantie
2. ontwenningsverschijnselen
3. meer + langer dan bedoeld
4. pogingen om te verminderen of controleren
5. veel tijd in gebruik
6. opgeven van belangrijke activiteiten
7. fysieke en psychische problemen
Substance use and addictive disorders (DSM 5)
- Onderscheid tussen misbruik en afhankelijkheid
- Middelengerelateerd maar ook gedrag (bv. gokken)
- Niet enkel alcohol en illegale middelen (bv. tabak)
- Criteria:
2-3= mild dependence
4-5= moderate dependence
>5= severe dependence - Focus op middelen afzonderlijk
Substance use and addictive disorders (DSM 5)
DSM-5 : Stoornissen gerelateerd aan middelengebruik en verslaving
- Onderscheid tussen misbruik en afhankelijkheid:
- een enkele categorie genaamd “Substance Use Disorder” (Stoornis in het gebruik van middelen).
- Deze categorie omvat een breed scala aan middelen, zowel legaal als illegaal, en gedragsmatige verslavingsproblemen, zoals gokken.
Inclusief gedragsverslavingen:
-niet alleen betrekking heeft op het gebruik van stoffen zoals **alcohol en drugs, **
maar ook op bepaalde gedragsmatige verslavingen, zoals gokken.
Breed scala aan middelen:
- alcohol en illegale drugs,
- tabak en voorgeschreven medicijnen.
Criteria voor diagnose:
- het verlangen naar de stof,
- het gebruik ervan in toenemende hoeveelheden
- het falen om te stoppen of te verminderen, ondanks negatieve gevolgen voor het leven van de persoon.
- De ernst van de stoornis kan variëren van mild tot ernstig, afhankelijk van het aantal criteria dat wordt voldaan:
- 2-3 criteria voldoen aan de diagnose van een milde stoornis.
- 4-5 criteria voldoen aan de diagnose van een matige stoornis.
- Meer dan 5 criteria voldoen aan de diagnose van een ernstige stoornis.
Middelengerelateerde problemen
Afhankelijkheid is een langdurig (chronisch), complex en meervoudig probleem:
* polidruggebruik
* relationele problemen
* werkloosheid
* juridische problemen
* huisvesting
* infectieziekten en andere gezondheidsproblemen
* comorbiditeit
* sociale uitsluiting
Stadia van verandering - motivatie
- Precontemplation – voorbeschouwingsfase
- Contemplation – beschouwingsfase
- Preparation – voorbereidingsfase
- Action – actiefase
- Maintenance – stabilisatiefase
1 Pre-contemplation fase of voorbeschouwing:
* Niet bewust van het probleem
* Niet geneigd om in de nabije toekomst iets te veranderen
* Omgeving ervaart het wel als een probleem -> externe druk
* Bv roken: ik ben jong, ik mag dat. Ouders vinden dat niet leuk en willen dat je stopt
2 Contemplation fase of overpeinzing:
* Geleidelijke bewustwording van het probleem
* Willen veranderen van het gedrag in nabije toekomst
* Nog geen actie, wel kosten-baten-analyse (het is duur, maar koud buiten)
* Duurt lang!
3 Determination fase of voorbereiding:
* Er is een besluit genomen
* Voornemen om binnen de maand iets te gaan doen (enkel roken bij vrienden)
* Reeds kleine gedragsveranderingen merkbaar, maar uiteindelijke criterium nog niet bereikt
4 Action fase of actie:
* Werkelijke beslissing: er worden duidelijke stappen ondernomen
* Zichtbare gedragswijzing, duidelijk vooropgesteld criterium
* Vaak meeste ondersteuning van de omgeving in deze fase
* Verschil van stabiliteit
* Stoppen met roken: eerst veel applaus, maar weer snel vergeten
5 Maintenance of stabilisatie fase:
* Veranderingen worden geïntegreerd
* Is geen statische fase: de verandering gaat nog steeds door!
Ontstaan drughulpverlening
Eind jaren 60, begin jaren 70:
toenemend druggebruik (heroine, LSD, cannabis) in Europa
Sinds eind jaren 50 in de VS:
* Nieuwe vorm van hedonisme, normeloosheid
* Strenge sociale controle -> abstinentie
* AA, Syanon, Daytop Village
Traditionele gezondheidszorg weigerachtig tegenover behandeling van drugverslaafden:
* Vzw IAT - CAT (centrum voor alcohol en andere toxicologische problemen)
* Oprichting van een gespecialiseerd PZ (De Pelgrim)
* 2 TG: De Kiem en De Sleutel
Jaren 80:
Groeiende beschikbaarheid drugs + problemen (huisvesting, justitie,
comorbiditeit):
1 crisisinterventiecentra (CI): kortdurende behandelingen waarbij vooral wordt ingezet op ontwenning, motivatie en doorverwijzing.
* Ze willen vrij snel een antwoord bieden op mensen die vragen hebben.
* In eerste plaats lichamelijke afhankelijkheid aanpakken
2 dagcentra: niet residentieel, aanbieden van dag activiteiten, mensen structuur geven in hun leven, de eerste die in Vlaanderen met methadon werken
3 KTP: kortdurend therapeutisch programma
4 TG
Weinig sturing door regering, betrokkenheid verschillende ministeries, belangrijkefocus binnen de gezondheidszorg
Groot aantal gespecialiseerde initiatieven voor druggebruikers
Vanaf eind jaren 80: drugverslaafden meer en meer in contact met de traditionele gezondheidszorg:
- algemene en psychiatrische ziekenhuizen,
- centra geestelijke gezondheidszorg
Jaren 90:
- straathoekwerk (verborgen fenomeen dus men gaat de straat op),
- msoc (Medisch Sociaal Opvangcentrum) opiaatafhankelijken
- sociale werkplaatsen
- drangbehandeling
Meer recent: spuitenruil, crisiseenheden, case management, vroeginterventie, zorghostels, CAP/Tandem, CRA + vouchers, …
Preventie en behandeling: gepast en op het juiste moment interveniëren
Onderscheiden hulpverleningsvormen
- Drugvrije behandeling
- Ontwenningsbehandeling
- Substitutiebehandeling
- Harm reduction
- Geintegreerde behandeling
- Re-integratie en nazorg