Les adjectifs Flashcards
Les adjectifds
bijvoeglijke naamwoorden
Les prépositions
Voorzetsels
Avant le coucher du soleil
voor zonsondergang
Pronoms démonstratifs
aanwijzende voornaamwoorden
Les adverbes
bijwoorden
Surtout
merendeels
Je me demande s’il va venir demain
Ik vraag me af of hij morgen zal komen?
Vas une fois voir s’il est arrivé
Ga eens kijken, of hij aangekomen is.
Tu ne seras pas à l’heure si tu te lèves en retard
Je zult niet op tijd klaar zijn, als je laat opstaat.
Marcher à petits pas
voetje voor voetje lopen
Deux étudiants ont été punis car ils marchaient à 4 pattes pendant le cours d’anglais
Twee leerlingen krijgen straf omdat ze tijdens de Engelse les op handen en voeten hebben gelopen.
Etre sur un pied d’égalité avec qqn
op gelijke voet met iemand zijn
perdre de vue
uit het oog verliezen
ne pas prendre qqchose à coeur
iets niet ter harte nemen