het werkwoord Flashcards
Mettre à la porte
aan de deur zetten
Faire du sport
aan sport doen
offrir
aanbieden
être affilié à
aangesloten zijn bij
Indiquer
aangeven
arrêter qqn
iemand aanhouden
Habiller
aankleden
Annoncer
aankondigen
Etre capable de faire qqchose
iets aankunnen
Encourager
aanmoedigen
répondre au téléphone
de telefoon aannemen
prendre un message
een boodschap aannemen
adapter
aanpassen
conseiller
aanraden
compléter
aanvullen
embaucher
aanwerven
hésiter
aarzelen
laisser
achterlaten
respirer
ademhalen
dépendre de
afhangen
réussir à terminer
afkrijgen
passer un test, un entretien d’embauche
een test afleggen, een sollicitatiegesprek afleggen
achever
afmaken
terminer
afronden
débarasser la table
de tafel afruimen
clôturer
afsluiten
supprimer
afschaffen
terminer ses études
afstuderen
débrancher, éteindre
afzetten
être d’accord
akkoord gaan
répondre à
aantwoorden op
faire peur
bang maken
avoir peur de
bang zijn voor
remercier
bedanken
vouloir dire
bedoelen
tromper
bedriegen
accompagner
begeleiden
commencer
beginnen
comprendre
begrijpen
saluer
begroeten
traiter
behandelen
maîtriser
beheersen
avoir besoin de
behoefte hebben aan
regarder, examiner
bekijken
promettre
beloven
juger
beoordelen
déterminer
bepalen
être disposé à
bereid zijn
joindre
bereiken
calculer
berekenen
protéger
beschermen
disposer de qqchose
over iets beschikken
décrire
beschrijven
décider
besluiten, beslissen
économiser
besparen
exister
bestaan
commander
bestellen
payer
betalen
plaire à
bevallen
confirmer
bevestigen
conserver
bewaren
prétendre
beweren
mettre à jour
bewerken
prouver
bewijzen
admirer
bewonderen
posséder
bezitten
améliorer
bijschaven
assister à
bijwonen
rester
blijven
fleurir
bloeien
réserver
boeken
transmettre un message
een boodschap doorgeven
faire des achats
boodschappen doen
construire
bouwen
brûler
branden
conduire à
brengen naar
pencher, courber
buigen
prendre contact
contact opnemen
participer
deelnemen aan
penser
denken
faire
doen
continuer
doorgaan
mettre en communication avec
doorverbinden met
avoir soif
dorst hebben
tourner
draaien
sécher
drogen
rêver
dromen
oser
durven
forcer, obliger
dwingen
approuver qqchose
eens zijn (het met iets)
se terminer
eindigen
réussir à
erin slagen om + te infinitif
avoir l’air
eruit zien
vivre l’expérience
ervaren
veiller à ce que
ervoor zorgen dat
manger
eten
arriver, se passer
gebeuren
naître
geboren worden
faire usage de
gebruik maken van
employer, utiliser
gebruiken
avoir raison
gelijk hebben
croire
geloven
guérir
genezen
donner
geven
approuver
goedkeuren
être pressé
haast hebben
aider
helpen
commémorer
herdenken
répéter
herhalen
reconnaître
herkennen
réparer
herstellen
espérer
hopen
entendre
horen
aimer
houden van
pleurer
huilen
louer
huren
nommer qqn
iemand benoemen
entrer en ligne de compte pour
in aanmerking komen voor
prendre du temps
in beslag nemen
collaborer avec
samenwerken met
emballer
inpakken
aménager
inrichten
inscrire
inschrijven
remplacer
vervangen
faire connaissance
kennismaken
avoir terminé de
klaar zijn met
se plaindre
klagen over
cliquer
klikken
bricoler
knutselen
venir
komen
venir chercher
komen halen
acheter
kopen
coûter
kosten
ne plus avoir
kwijt zijn
faire du bruit
lawaai maken
déposer
leggen
mener, diriger
leiden
emprunter à, prêter à
lenen van, lenan aan
apprendre
leren
faire attention à qqchose
letten op iets
vivre
leven
livrer
leveren
lire
lezen
paraître, sembler
lijken
ressembler à
lijken op
marcher, courir
lopen
lâcher
loslaten
écouter
luisteren naar
réussir
lukken
aller avec
meegaan
emporter
meenemen
remarquer, observer
merken
éviter
mijden
rater, échouer
mislukken
rater, manquer
missen
devoir
moeten
réfléchir à
nadenken over
vérifier
nakijken
sourire
glimlachen
s’appeler
heten
charger
laden
rire
lachen
vider
leegmaken
mentir
liegen
devoir
moeten
mesurer
meten
entourer
omringen
trouver la mort, déceder
omkomen
s’exercer
oefenen
déjeuner
ontbijten
recevoir
ontvanger
consulter
raadpleggen
trier, classer
rangschikken
conseiller
raden
rouler
rijden
réagir
reageren
pleuvoir
rennen
voayger
reizen
crier, appeler
roepen
sentir
ruiken naar
nettoyer
schoonmaken
offrir
schenken
écrire
schrijven
effrayer
schrikken
réusssir
erin slagen
dormir
slapen
avaler
slikken
jouer
spelen
sauter
springen
voter
stemmen
soutenir
steunen
briller
stralen
naviguer
varen
maigrir
vermageren
interdire
verbieden
remplacer
vervangen
se battre
vechten
voler (dans les air)
vliegen
attendre
wachten
prévenir
waarschuwen / verwittigen
refuser
weigeren
se promener
wandelen
désespérer
wanhopen
savoir
weten
gagner
winnen
échanger
wisselen
devenir
worden
tier, abbattre, tuer
neerschoten
arroser
sproeien
empêcher
verhinderen