Les 9: Verslaving Flashcards

1
Q

Heo was de Mortaliteit ten gevolge van overdosis (illegale) drugs in Europa in 2016

A

9138 overdosissen, het zijn de hoogte ooit gemeten en de leeftijdscategorie ligt tussen 35 en 39 jaar. Vooral mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe is de Mortaliteit ten gevolge van overdosis drugs in België?

A

67% zijn opiaten
Spoedopnames ten gevolge van drugs in België (2016): 692. Redenen zijn
1. Opiaten
2. Cocaïne
3. Andere stimulantia + cannabis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de definitie van drugs.

A

middelen anders dan voedingsproducten die (psycho)fysiologisch effect hebben bij inname of contact
=> Sociaal en cultureel ingebed.

Populariteit:
* KT: positieve effecten -
* LT: negatieve effecten: afhankelijkheid, legale middelen worden illegale middelen over de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef het schema va de statistiek naar (disfunctioneel gebruik van middelen.

A

Het middel ‘alcohol’ op zich is niet disfunctioneel, maar het gedrag dat ermee gesteld wordt wel.
⇒ Zien op een continuüm van geheelonthouding tot vormen waar het wel een invloed lijkt te hebben op het functioneren en disfunctioneel is. Disfunctioneel: als verantwoordelijkheden niet meer worden uitgevoerd door gebruik van het middel en als het gebruik hinder en risico’s met zich meebrengt, omdat het middel een centraal punt inneemt in het leven van de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de richtlijnen van alcohol?

A
  • Max. 10 units per week (mannen & vrouwen);
  • Spreiden over meerdere dagen;
  • Minstens 2 alcoholvrije dagen (cfr. WHO);
  • > 6 consumpties op KT (2u) = binge drinking (!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de Prevalentie van gebruik

A

Cannabis wordt het vaakst gebruikt in Europa met life-prevalentie van 26%. Wat
sterk opvalt is dat er sterke verschillen zijn in gebruik in versch. landen. Cocaïne is een
harddrug met life-prevalentie van 5%.

Alcoholcosumptie is zeer hoog in België, dit kan mogelijks komen door onze alcoholcultuur.
Ook zijn lander terughoudend over het legaliseren van cannabis ➔ stepping stone theorie
* Maar deze is onvoldoende genuanceerd. Ze denken dat mensen meer drugs zouden nemen of uitproberen wanneer cannabis zou worden gelegaliseerd. Dit klopt niet. Als we ouder worden neemt ons experimenteer gedrag af en dan hebben we ook minder de neiging om nieuwe zaken te proberen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is het Gebruik van middelen bij 15-16 jarigen?

A

Als je kijkt naar afgelopen 30 dagen, dat jongeren gebruikmaken van alcohol. Over een langere periode wordt cannabis het meest gebruik. Deze cijfers zijn problematisch, en lijken min of meer gelijk te lopen met Europese cijfers, we doen het iets beter qua inhalantia en slechter op alcohol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef het gebruik van cannabis per leeftijdscategorie.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het gevaar van cannabis?

A

Afhankelijkheid van cannabis vormt een risicofactor voor o.a.:
* Angst- en paniekstoornissen (Thomas, 1996)
* Depressie (Chen et al., 2002)
* Suïcide (Beautrais et al., 1999)
* Psychotische stoornissen (Degenhardt & Hall, 2001)

Evidentie voor causale link cannabis gebruik en psychotische symptomen

Tal van andere risico’s (cf. kanker, seksueel, immuunsysteem, afhankelijkheid, ongevallen, A-H stelsel, cardiovasculair, amotivationeel syndroom, cognitief functioneren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef het ondescheid voor de diagbose in de DSM-IV

A
  • Afhankelijkheid van een midde
  • Middelenmisbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer spraken we IN HET VERLEDEN (VOOR DE DSM-V) van afhankelijkheid van een middel?

A

Afhankelijkheid van een middel: significant lijden/beperking (≥ 3 vd criteria binnen 12 maanden) . kenmerken:
* Tolerantie
* Onthouding
* Inname
* Tijdsintensief
* Opgeven
* geconstinueerd gebruik

Middelenmisbruik: gebruik leidt tot significante negatieve consequenties (≥1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is tolerantie?

A

behoefte aan hogere dosis, gewenning bij herhaaldelijk gebruik –> meer nodig van het
middel om tot hetzelfde effect te kunnen komen, bv. een ervaren roker kan een pak per dag oproken, als een beginnend roker dat doet, dan zal hij/zij superziek zijn daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is onthouding?

A

onthoudingsverschijnselen +moeilijkheden om het gebruik te verminderen of te stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat wordt bedoeld met inname?

A

grotere hoeveelheden dan initieel gepland (bv dronken achter stuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt bedoeld met het kenmerk ‘Tijdsintensief’?

A

Bv tijd spenderen aan het verkrijgen van (geld voor het) middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt bedoeld met het kenmerk ‘Opgeven’?

A

Opgeven van belangrijke sociale of beroepsmatige activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat wordt bedoeld met het kenmerk ‘gecontinueerd gebruik’?

A

ondanks besef van negatieve lichamelijke/psychische gevolgen, bv wanneer men blijft drinken tijdens depressie, wordt men nog somberder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de significante negatieve consequenties van middelenmisbruik.

A
  • Staat functioneren op belangrijke levensdomeinen in de weg (vb. school, familiaal, . . .)
  • Herhaaldelijk gebruik in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is
  • Herhaaldelijk in aanraking komen met justitie erdoor
  • Voortzetting gebruik ondanks bron van interpersoonlijke problemen, bv ruzie met partner hebben erover, maar toch blijven gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het probleem met de diagnose voor varslaving in de DSM-IV-TR?

A
  • Betrouwbaarheid of validiteit categorieën? was niet aangetoond
  • Heel wat mensen die problematisch gebruikersgedrag vertonen voldoen niet aan afhankelijkheid:
  • Te zien aan de verdeeldheid van de diagnoses
  • Beide categorieën reflecteren één stoornis ~ verslavingsdimensie

⇒ DSM-V: “Verslavingen en stoornissen in het gebruik van een middel”: men gaat per middel een onderscheid maken (voordien zeer categoriale benadering, nu minder). ⇒ SUD’s = substance use disorder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef de DSM-V criteria van verslaving

A
  1. Beperkte controle
  2. Sociale beperkingen
  3. Risicogebruik
  4. Farmacologische criteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat wordt bedoeld met ‘beperkte controle’ als criteria voor verslaving in de DSM-V?

A
  • Het middel wordt vaak gebruikt in grotere hoeveelheden of langduriger dan de bedoeling was.
  • Er is een persisterende wens of er zijn vergeefse pogingen om het middelgebruik te minderen of in de hand te houden
  • Veel tijd wordt besteed aan activiteiten die nodig zijn om aan het middel te komen, te gebruiken of te herstellen van de effecten ervan
  • Craving: sterke wens of drang tot gebruik van het middel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt bedoeld met ‘sociale beperkingen’ als criteria voor verslaving in de DSM-V?

A
  • De belangrijkste rolverplichtingen worden erdoor niet nagekomen op het werk, op school of thuis
  • Aanhoudend middelgebruik ondanks persisterende of recidiverend sociale of interpersoonlijke problemen, veroorzaakt of verergerd door de effecten van het middel
  • Belangrijke sociale, beroepsmatige of vrijetijdsactiviteiten zijn opgegeven of verminderd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat wordt bedoeld met ‘Risicogebruik’ als criteria voor verslaving in de DSM-V?

A
  • Recidiverend middelengebruik in situaties waarin dit fysiek gevaar oplevert
  • Het middelengebruik wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een persisterend of recidiverend lichamelijk of psychisch probleem is dat waarschijnlijk is veroorzaakt of verergerd door gebruik van het middel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat wordt bedoeld met ‘Farmacologische criteria’ als criteria voor verslaving in de DSM-V?

A
  • Tolerantie
  • Onthoudingsverschijnselen
25
Q

Welke verschillende middelen kunnen we onderscheiden?

A
  • Stimulantia
  • Sedativa
  • Hallucinogenen
26
Q

Wat doen stimulantia?

A
  • verhogen activiteit centraal zenuwstelsel (CZS)
  • verhogen bloeddruk, hartslag en ademhalingsfrequentie;
27
Q

Wat doen sedativa?

A
  • -verlagen de activiteit van het CZS,
  • vertragen het lichaam en verminderen reactiviteit,
  • reduceren pijn, spanning en angst
28
Q

Wat doen hallucigenen?

A
  • beïnvloeden de perceptie van de gebruiken
  • kunnen sensorische ervaringen versterken of sensorische illusies en hallucinaties veroorzaken
29
Q

geef het svhema met het onderscheid en overlap va deze 3 soorten middelen

A
30
Q

wat is psychologische afhankelijkheid?

A

Het sterke verlangen naar een psychoactieve stof. De neiging van de gebruiker om zijn / haar leven te wijzigen i.f.v. dit middel, en zijn/haar activiteiten te laten bepalen door gebruik van het middel.
* Kan haast bij alle middelen optreden (bijv. frequent gebruik, als hanteringsgedrag, …)
* Bijv. cannabis, alcohol, speed, XTC, cocaïne, koffie, GHB, heroïne, …

31
Q

Wat is lichamelijke afhankelijkheid

A

Een vorm van afhankelijkheid van psychoactieve stoffen met optreden van tolerantie en onthoudingsverschijnselen
* (!) Verschilt sterk tussen middelen, bijv.:
* Sterk: Alcohol, heroïne, methadon en GHB
* Afwezig tot beperkt: Cocaïne, XTC, speed, cannabis

32
Q

Geef de prevalentie en comorbiditeit van verslaving.

A
  • Lifetime prevalentie substance use disorders (SUD) in de VS: 2.6 – 5 %
  • Verslaving voor één middel maakt kwetsbaar voor meerdere
  • Chroniciteit problematiek (bijv. hoge hervalcijfers, tot 90%) (Brownell, 1986; McLellan et al., 2000)
  • Sterke comorbiditeit met As I en II stoornissen
33
Q

Geef de diagnostische tools voor verslavingen.

A

Screening & indicatoren voor ernst van middelengebruik
* Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT; Babor, Higgins-Biddle, Saunders, & Monteiro, 2001)
* Rutgers Alcohol Problem Index (RAPI; White & Labouvie, 1989)
* Desires for Alcohol Questionnaire (DAQ; Love, James, & Willner, 1998)
* Klachtenlijst voor Adolescenten (KLAD; adolescentenversie, ouders-, en leerkrachtversie)
* Minnesota Multiphasic Personality Inventory, Jongerenversie (MMPI-A)
* Registratieopdrachten (bijv. turven gebruik, 5 G-schema’s, enz.)

Motivatie & bereidheid voor behandeling
* Motivation for Treatment (MtF, cliëntversie) & MfTO (therapeutversie)
* Readiness for Change Questionnaire (o.b.v. de veranderingscirkel van Prochaska & DiClemente

Semi-gestructureerde interviews:
* Adolescent Drug Abuse Diagnosis
* European Addiction Severity Index (EuropASI)
* Kiddie-SADS-lifetime versie’ (K-SADS-PL)
* Classificatiesysteem Aard van de Problematiek - Jeugd (CAP-J)

Gestructureerde interviews
* Mini-International Neuropsychiatric Interview (MINI)
* Structured Clinical Interview for DSM-5 (SCID-5

Experimentele paradigma’s

34
Q

Geef de soort ethiologie bij verslaving.

A

Verschillende factoren en modellen:
* Bio
* Psycho
* Sociaal

Betrokken bij verschillende stadia:
1. Experimenteren
2. Frequent gebruik
3. Afhankelijkheid en misbruik

Focus op psychologische verklaringsmodellen

35
Q

Leg verslaving uit a.d.h.v. aangeleerd gedrag.

A

Leren door
Directe ervaring => bv: Je gaat uit, je drinkt en het is gezellig
Modelleren, observerend leren => bv: Rolmodellen uit de media
Indirect via informatie => Bv: Vriend zegt dat hij gedronken heeft, het was leuk

Alle gedrag is aangeleerd, er zijn 2 soorten conditonering

36
Q

Welke 2 soorten conditionering zijn er?

A
37
Q

Hoe leert men en wat?

A

➝ DE WET VAN EFFECT (is onderdeel vd operante conditionering)
* Gedrag met positieve gevolgen => Toename frequentie gedrag
* Gedrag met negatieve gevolgen => Afname frequentie gedrag

We kunnen bekrachtiging krijgen op 2 manieren:
* positieve bekrachtiging
* negatieve bekrachtiging

38
Q

Wat is positieve bekrachtiging?

Aangeleerd gedrag

A

gedrag heeft positieve toevoeging ➝ gedrag vaker stellen
* Onmiddellijk belonend effect bv: Onmiddellijk euforisch gevoel na cocaïne
* Bekrachtigt gebruik op zich + voorafgaande geritualiseerde handelingen, bv: roken op zich bekrachtigt, maar ook tabak rollen, papiertje uithalen…

39
Q

Wat is negatieve bekrachtiging?

Aangeleerd gedrag

A

als er iets negatiefs is in ons leven en door gedrag wordt dat weggenomen –> gedrag vaker gaan stellen
* Langdurig gebruik: bij stoppen verschijnen onthoudingsverschijnselen, maar als je terug
gebruikt verdwijnen onthoudingsverschijnselen weer, waardoor een verslaafde blijft gebruiken
→ Zeer aversief
→ Quick fix? Herhaald gebruik

Verschillende modellen (bv Wikler, 1948)

40
Q

Wat is het probleen bij negatieve bekrachtiging?

Aangeleerd gedrag

A

heterogeniteit tussen middelen inzake onthoudingsverschijnselen en ernst van verslaving (vb. lichamelijke ontwenning opiaten <=> nicotine) is niet weerspiegeld in moeilijkheid behandeling! Het is niet makkelijker om een verslaving met minder onthoudingsverschijnselen te behandelen.

41
Q

Wat is de oplossing voor negatieve bekrachtiging?

Aangeleerd gedrag

A

=> Negatief affect (Baker, 2004)
Ongeveer elke verslaving heeft psychologische afhankelijkheid met negatief affect als
onthoudingsverschijnsel. -
* Gebruik = afname negatief affect, wat opnieuw negatieve bekrachtiging is

Intermediaire conclusie

42
Q

Wat is de Intermediaire conclusie van negatieve bekrachtiging?
(Wet va neffect)

Aangeleerd gedrag

A

Wet van effect: positieve en negatieve bekrachtiging doen het gebruik van drugs of drank alsmaar toenamen. Positief bekrachtigd of negatief weggenomen = bekrachtiging. Positief weggenomen en negatief bekrachtigd = aversie. Ook de routineuze geritualiseerde reeks van handelingen zijn het resultaat van positieve en negatieve bekrachting

Maar schiet tekort

43
Q

Wat is het probleem met de wet van effect?

Aangeleerd gedrag

A

Niet in lijn met wet van effect: langdurig gebruik neemt toe:
* Negatieve consequenties van gebruik nemen toe en worden groter
* Negatieve gevolgen worden dircter naarmate lenger gebruik
* Escalatie!

Voorspelling

44
Q

Geef de voorspelling van de wet van effect.

Aangeleerd gedrag

A

Wet van Effect: verslavingsgedrag zal afnemen door toename negatieve gevolgen
MAAR observatie: vaak wens tot stoppen, maar deze wens is onvoldoende –> gebruik blijft en gevolgen en gebruik escaleren verder.
→ Wat zijn dan andere factoren dan operante conditionering – wet van effect op zich?

45
Q

Wat is craving?

Aangeleerd gedrag

A

onweerstaanbaar verlangen naar verslavende middelen dat de verslaafde motiveert om deze middelen te blijven gebruiken, ook al weet deze dat het slecht voor hem/haar is en zou hij/zij eigenlijk liever niet meer gebruiken.
* Niet constant aanwezig, maar wordt sterker als men middel niet gebruikt heeft of niet in bijzijn heeft om te kunnen gebruiken
* Ook in aanwezigheid van stimuli of prikkels gerelateerd aan druggebruik

Craving bevindt zich meer onder klassieke conditionering (Drummon, Cooper & Glautier, 1990): door herhaaldelijk een middel te gebruiken in dezelfde context, zal context predictief worden voor de effecten van het middel en zal er in die context craving optreden, omdat men verwacht dat het middel eraan komt.

  • Experiment Tiffany, Cox, & Elash (2000):
  • Field & Duka (2001)
46
Q

Geef het experiment van Tiffany, Cox & Elash over craving.

Aangeleerd gedrag

A

rokers met nicotinepleister (constante inname van het middel, niet echt belonend effect), dus rookgerelateerde prikkels lokken toch craving uit ➝ ondanks inname middel, lokken relevante CS’n craving uit!
→ Ondanks het middel aanwezig is, speelt klassieke conditionering een rol naast operante conditionering.

47
Q

Geef het experiment van Field & Duka (2001) over craving

Aangeleerd gedrag

A

rol van KC bij ontwikkeling van motivatie om te gebruiken bij rokers
“Tel het aantal stippen op het scherm” (+ indien links: neem trekje aan sigaret)

Resultaat: rode stippen (volledig neutraal en heeft niks te maken met roken op zich) zien roept craving op, maar enkel indien aan linkerzijde van het scherm gepresenteerd door KC –> alles van stimuli die gecombineerd wordt met gebruik, kan een predictor worden voor gebruik, wat dus een CS wordt en later craving kan uitlokken We hebben een aantal modellen om craving te verklaren.

48
Q

Geef de modellen van craving.

Aangeleerd gedrag

A
  • MODEL 1: Cravings als compensatierespons (Opponent process theory)
  • MODEL 2: het geconditioneerd beloningsmodel
  • MODEL 2: Verstoorde informatieverwerking
49
Q

Wat zegt model 1 van craving.

Aangeleerd gedrag

A

Homeostase: drugs verstoren lichamelijke balans
Compensatierespons: lichamelijke reactie tegenovergesteld aan effect drugs (wordt als aversief ervaren)

50
Q

Leg Homeostase in model 1 uit

Aangeleerd gedrag

A

Siegel (1983) claimt dat ons lichaam constant homeostase nastreeft. De drugs verstoren onze lichamelijk balans. Craving is hier een compensatieproces: lichamelijke reactie tegenovergesteld aan effect van drugs (wordt als aversief ervaren).

51
Q

Leg de compensatierespons in model 1 uit

Aangeleerd gedrag

A
  • lichamelijke reactie tegenovergesteld aan effect drugs (wordt als aversief ervaren)
  • Wanneer drugs herhaaldelijk genomen worden in een bepaalde context, gaan drugs op zich voorspellen dat er een verstoring in het lichaam van de homeostase zal volgen. Door het koppelen van die context met de drugs zullen die druggerelateerde stimuli op zich genoeg zijn om compensatierespons teweeg te brengen.
  • Craving is aversief, tegenovergestelde effect van de drug, puur door
    koppeling van druggebruik met een bepaalde cue.
52
Q

Geef het experiment naar de compensatierespons

Aangeleerd gedrag

A

Ratjes kregen inspuiting (inspuiting op zich is CS, wat zit erin: insuline als UCS – doet glucose in bloed afnemen): telkens herhaling van reductie van glucose in het bloed (UCR), MAAR plots gaat men UCS veranderen naar saline, mix water en sodium (CS van inspuiting blijft gelijk) → Door conditionering: zal saline als CR een toename van glucose in het bloed teweegbrengen (tegenovergestelde effect van insuline om verwachte afname van glucose te compenseren).

53
Q

Aanvullen

Aangeleerd gedrag

A

Dia 54-61

54
Q

Leg het Het geconditioneerd beloningsmodel van Stewart, De Wit & Eikelboom (1984) uit.

A
  1. drugs (UCS) => belonende effect (UCR)
  2. Associatie CS – UCS bij herhaaldelijk gebruik
  3. CS ontlokt nu tevens direct geconditioneerde lichamelijke reacties gelijk aan het effect van de drug zelf

=> Deze geconditioneerde reactie doet de verslaafde verlangen naar meer en dit wordt ervaren als craving (eerder dan een aversieve compensatierespons)

Probleem: Mixed findings!

55
Q

Geef de 2de intermediaire conclussie

Aangeleerd gedrag

A

=> Craving
Door KC gaan aan druggebruik gerelateerde stimuli, geconditioneerde lichamelijke reacties uitlokken die worden ervaren als een toename van craving.
Sommige prikkels lokken een gelijke lichamelijke reactie uit, andere een tegengesteldelichamelijke reactie. Beide zijn wel craving

Craving motiveert dan druggebruik

Maar schiet opnieuw tekort

56
Q

Geef de hypothese van craving

Aangeleerd gedrag

A

sterke samenhang tussen ervaren craving en lichamelijk geconditioneerde reacties bij blootstelling aan druggerelateerde stimuli.

57
Q

Wat is het probleem bij de 2de intermediaire conclussie over craving?

Aangeleerd gedrag

A
  • Het verband moet nog aangetoond worden: te weinig evidentie
  • Een ervaren toename in craving lijkt geen noodzakelijke voorwaarde voor een gebruik te zijn.
  • Maw: het is niet noodzakelijk om craving te ervaren om een middel te gebruiken
  • Craving hoeft dus ook niet bewust ervaren te worden. ➝ Overgaan naar informatieverwerkingsmodel
58
Q

Wat is incentive sensitization?

Aangeleerd gedrag

A

We worden gevoeliger voor stimuli die het belonende effect van drugs voorspellen. Druggerelateerde stimuli worden bij regelmatig gebruik meer saillant (de informatieverwerking wordt er voor een stuk meer door gestuurd of gebiasd)

⇒ Druggerelateerde stimuli worden meer begerenswaardig: dit zal onze informatieverwerkings-
processen mee sturen en dus tevens de blootstelling aan potentiële CS id omgeving!

59
Q

Geef het model van Francken over vorstoorde informatieverwerking

Aangeleerd gedrag

A

Perceptie van druggerelateerde stimuli (alle CS’n op zich) zal onze dopaminerge systemen (bv beloningscentra in hersenen) stimuleren. Als dat het geval is, zullen we craving ervaren, maar dat gebeurt via de informatieverwerking en de aandachtsbias die geactiveerd wordt, wat craving versterkt en wat zelf versterkt wordt door craving op zich. De aandachtsbias (prioritaire informatieverwerking) heeft een aantal effecten: - Door de aandachtsbias is de kans groter dat we meer informatie rond het middel zullen oppikken, dus nog meer gebruiksgerelateerde cues worden CS’n –> versterkt gebruik - - Doordat we er cognitief veel mee bezig zijn, wordt ons geheugen ook voor een stuk gebiased richting het gebruik en gebruikgedachten Als we zo sterk bezig zijn met informatieverwerking van het middel gaat dat ten koste van andere, neutrale informatie, waardoor we andere informatie minder oppikken en waardoor we minder informatieverwerkingscapaciteiten hebben om ervan los te komen en adaptieve hanteringsstrategieën te gebruiken
→Leidt allemaal tot verhoogde kans op gebruik en grotere kans op herval