Les 7: Schizorfrenie en Psychose Flashcards

1
Q

Geef het schema van de symptoomdomeinen van schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 typen symptomen zijn er bij schizofrenie?

A
  • Positieve symptomen: voegt iets toe aan wekelijkheid
  • Negatieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de verschillende types en soorten wanen

A
  • Betrekkingswaan
  • Paranoïde waan
  • Beïnvloedingswaan
  • Grootheidswaan
  • Bizarre wanen
  • Niet-bizarre wanen
  • Waanchtige opvattingen
  • Primaire waan
  • Secundaire waan
  • Waansysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een betrekkingswaan?

A
  • Denkt dat anderen over hem/haar bezig zijn
  • Denkt dat onrelevante situaties aan hem/haar gericht zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een paranoïde waan?

A
  • Denkt dat ze bespiedt worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een beïnvloedingswaan?

A

Denken dat ze worden bestuurd door externe macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een grootheidswaan?

A
  • Geloven in eigen superioriteit
  • Geloven in eiegen buitengewonen taleneten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen bizarren en niet-bizarre wanen?

A
  • Bizarre wanen: onmogelijk waar
  • Niet-bizarre wanen: Kan waar zijn, ook al heel onwaarschijnlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn waanachtige opvattingen?

A

Vermoeden van gebeurtenissen die op wanen lijken maar niet de 100% zekerheid bij patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef het verschil tussen primaire en secundaire wanen.

A

Primaire wanen: Waan op zich
secundaire waan: Waan die wordt gecreëerd om iets van andere kenmerken te rationaliseren Bv Satellietontvanger in hersenen waardoor ik stemmen hoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een waansysteem?

A

Complex van verschillende wanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

Zintuiglijke ervaring die als werkelijkheid wordt ervaren maar die niet overeenkomt met wat er in de realiteit gebeurt (zonder externe stimulus)

Kan voor alle zintuigfuncties voorkomen
* Auditief (70% patiënten)
* Visueel
* Olfactorsich: Reuk en geur
* Gustatoir: tijdens eten (of denken aan eten)
* Tactiel/somatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de kenmerken van hallucinaties?

A
  • Hallucinaties delen een continuum met normaliteit
  • Hallucinaties ook zonder psychose
    o Dagelijkse leven: gsm voelen trillen, regendruppel voelen vallen, aanwezigheid van een persoon voelen, enz.
    o Religieuze overtuigingen (bijv. de stem van god)
    o Drugs (LSD)
    o Medische condities (Bijv.: delirium)
  • Psychose indien:
    o bizar, overtuiging
    o zonder oorzaak
    o storend bij het dagelijkse doen en laten
  • Erst wordt negatief beïnvloedt door
    o De frequentie
    o Tijdsduur
    o Volume
  • Ernst wordt positief beïnvloeding
    o Hallucinaties van persoonlijke relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg het symptoomdomein Gedesorganiseerd denken en gedrag uit.

A

Onlogische en onsamenhangende spraak
Bijv.:
D asked if anything was wrong with her.
S: “there’s cheese and there’s whizzes, I’m a cheese whiz. It has to do with effort and subliminal choice. Vertigo and killing”.
D said that friends were worried about her.
S: “Oh, they’re nice. Do you like spice? I ate it thrice. They’re all hurting me! There’re hurting me and I’m scared!”

Ernstig gedesorganiseerd gedrag:
* Ongepast gedrag/affect gegeven de context
* Onvoorspelbaar en geagiteerd gedrag
* Katatone gedragingen (zeldzaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke negatieve symptomen zijn er?

A
  • Verminderde emotionele expressie
  • Spraakarmoede
  • Avolitie:
  • Anhedonie:
  • Sociaal terugtrekkingsgedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Avolitie?

A

Het onvermogen om initiatief te nemen of een gebrek aan motivatie om een begonnen taak te voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is anhedonie?

A

Verminderde vermogen om plezier of genot te ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke stoornissen bestaaner op het psychosespectrum volgens de DSM-5?

A
  • Overeenkomsten tussen verschillende psychotische stoornissen
  • Kenmerkende symptomen in wisselende combinaties, ernst en duur
    1. Waanstoornis
    2. Kortdurende psychotische stoornis
    3. Schizofreniforme stoornis
    4. Schizofrenie
    5. Schizoaffectieve stoornis
    6. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn volgens de DSM-5 de symptomen van schizofrenie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef de kenmerken van de waanstoornis volgens de DSM-5

A
  • ̶Nadruk ligt op wanen, geen andere symptomen van schizofrenie
  • Duur: >1 maand
  • Vrijwel normaal psychosociaal functioneren (naast impact wanen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef de kenmerken van een kortdurende psychotische stoornis volgens de DSM-5

A
  • Plots voorkomen van wanen, hallucinaties, of gedesorganiseerd denken/gedrag
  • Duur: 1 dag - 1 maand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef de kenmerken van een schizofreniforme stoornis volgens de DSM-5

A
  • Zelfde symptomen van schizofrenie
  • Duur: > 1 maand en < 6 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef de kenmerken van een schizoaffectieve stoornis volgens de DSM-5

A
  • Symptomen van schizofrenie (min. 2)
  • Aanwezigheid van een depressieve of manische episode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer spreken we van Ultra High Risk voor schizofrenie?

A

Ultra High Risk (UHR) of At Risk Mental State (ARMS)
* Verhoogd risico op psychose
* Geen classificatie of diagnose, wel prognostisch model

Risicogroepen
* Groep 1: Subklinische psychoseachtige ervaringen
o Duur en intensiteit voldoet niet aan DSM criteria.
o Bijv.: soms horen van een stem, luid horen van de eigen gedachten enkele korte keren per week
o Terugval in sociaal functioneren
* Groep 2: Brief limited intermittent psychotic symptoms
o Aanwezigheid psychose korter dan een week
o Zonder behandeling volledig in remissie
o Terugval in sociaal functioneren
* Groep 3: Genetisch belaste groep
o Psychotische stoornis bij ouders, broers, zussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarm is Schizofrenie een gecontesteerd begrip

A
  • Onnodige stigmatisering van patiënten en hun leefomgeving
  • Connotatie van neurobiologische causaliteit met doemdenken over beloop en prognose
  • Slechts subgroep heeft schizofrenie, maar begrip is bepalend voor hoe we naar psychose (in bredere zin) kijken
  • Heterogeniteit in klinisch beeld
  • Variatie in beloop, etiologie en onderhoudende factoren
  • Klinische en sociale uitkomsten moeilijk te voorspellen obv label
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geef de 2 theoretische diemnsionele benaderingen van schizofrenie.

A
  • Dimensionele benadering 1: HiTOP
  • Dimensionele benadering 2: Netwerkmodellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Geef de HiTOP bendaring

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Geef het nerwerkmodel

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de prevalentie van schizofrenie?

A
  • 1%
  • WHO: “Schizophrenia is among the 20 leading causes of disability”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de impact op de patiënt en de omgeving?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Geef het schema van het voorkomen van de verschillende ernsten van schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Geef het schema van het vookomen per geslacht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe is de comorbiditeit bij schizofrenie?

A

Hoge comorbiditeit
* Depressie (75%)
* Angststoornissen
* Misbruik van middelen (47%)
* Medische aandoeningen (gewichtstoename, diabetes, cardiovasculaire aandoeningen, enz.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe is de Mortaliteit bij schizofrenie?

A
  • Levensverwachting is 16-19j korter
  • ~25% tot 50% onderneemt een poging tot zelfdoding
  • ~10% sterft door zelfdoding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe is de samenhang tussen schizofrenie en rookgedrag?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Geef de mesiche visie van het ziekteverloop bij schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Geef de Herstelgerischtte visie van het beloop van schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Geef de resultaten van het 10-jarige onderzoek naar schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Geef de resultaten van het 20-jarige onderzoek naar schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Geef de resultaten van het indiase onderzoek naar schizofrenie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wanneer spreken van van een goeden of slechtte prognose bij schizofrenie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waarom is dePessimistische kijk op psychose onjuist

A
  • Psychotische ervaringen komen breed voor
  • Grote variatie in het beloop (medisch herstel)
  • Zelfs wanneer ernstig en blijvend:
    Persoonlijk herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Geef de 5 fasen van het persoonlijk herstel bij schizofrenie

A
  • Fase 1: Vroege fase
  • Fase 2: Overweldigd zijn door de psychose
  • Fase 3: Worstelen met psychosegevoeligheid
  • Fase 4: Leven met psychosegevoeligheid
  • Fase 5: Leven voorbij de psychosegevoeligheid
44
Q

Leg Fase 1: Vroege fase uit

A
45
Q

Leg Fase 2: Fase 2: Overweldigd zijn door de psychose uit

A
  • Opgaan in je eigen realiteit
  • Verlies van eigen regie
  • Onbegrip vanuit je omgeving
46
Q

Leg Fase 3: Worstelen met psychosegevoeligheid uit.

A
  • Negatieve verwachtingen vanuit de samenleving
  • Van kwetsbaarheid naar kracht
  • Leren omgaan met je ervaringen
47
Q

Leg Fase 4: Leven met psychosegevoeligheid uit

A
  • Motivatieproblemen na psychose (medicatie)
  • Persoonlijk Herstel
48
Q

Leg Fase 5: Leven voorbij de psychosegevoeligheid uit

A
  • Kracht en kwetsbaarheid
  • Regie in eigen handen
49
Q

Welke factoren spelen een rol bij de ethiologie?

A
  • Genetische factoren
  • Biochemische factoren
  • Neuroanatomie
50
Q

Wat zeggen de genetische factoren over de ethiologie van psychoses?

A

**Familliestudies: **
* verhoogd risico bij familieleden patiënten

Tweelingstudies:
* 48% bij MZ vs. 17% bij DZ tweelingen

**Adoptiestudies: **
* Zelfde risico bij geadopteerde MZ tweelingen die door adoptie in verschillende omgevingen zijn opgegroeid.

Studies bij nakomelingen:
* Kinderen van MZ tweelingen hebben even groot risico, onafhankelijk of ouder wel of geen symptomen vertoont.

51
Q

Wat zeggen de Biochemische factoren over de etiologie van psychoses?

A
  • Dopamine HYPERactiviteitstheorie
  • Glutamaat HYPOactiviteitstheorie
52
Q

Wat is de Dopamine HYPERactiviteitstheorie?

A
  • “Psychotische symptomen zijn geassocieerd met toegenomen activiteit van dopaminerge systemen”
  • Echter: Niet steeds verhoogde concentraties in alle hersenenregio’s
    van patiënten met schizofrenie
  • Herziene theorie: frontaal vs. centraal
53
Q

Wat is de Glutamaat HYPOactiviteitstheorie?

A
  • Glutamaat + NMDA receptoren hebben een centrale rol in fundamentele hersenfuncties, zoals neuroplasticiteit, neurale netwerkformatie.
  • Fencyclidine (PCP, Angel dust) en ketamine (glutamaat antagonisten) kunnen positieve symptomen uitlokken.
54
Q

Wat zegt Neuroanatomie over de ethiologie van psychoses?

A

Structurele en functionele verschillen
* Kleiner volume prefrontale cortex  negatieve symptomen
* Kleiner volume temporale cortex (limbische
structuren)  positieve symtomen
* Verwijding hersenventrikels
* Lagere activiteit/bloeddoorstroming in frontale regio’s

Neuro-ontwikkelingstheorieën: “ontwikkelingsstoornissen in de hersenen”
1. Genetische mutaties die hersenontwikkeling en cognitieve functies sturen
2. Pre- en perinatale omgevingsfactoren
o Geboortecomplicaties: vroeggeboorte, laag geboortegewicht, lange arbeid, hypoxie
o Weinig/geen evidentie voor:
- Voedingstekorten vanwege slecht werkende placenta
- Infecties tussen 4e en 6e maand zwangerschap
Bijv.: wintermaanden, griepepidemie

55
Q

Hoe komt het dat Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen?
Geef de verschillende theorieen

A
  • Neuroanatomie: excessive synaptic pruning
  • Diathese – Stress model
  • Pycho-sociale stress
  • De rol van stress
  • Gezinsfactoren
  • Expressed emotion
  • Cognitieve factoren
  • Denkstijlen
56
Q

Leg Neuroanatomie uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A
  • Bij psychoses te veel synapsen
57
Q

Leg Het diathese stress model uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A
58
Q

Geef het schema van de protectieve factoren over het diathese stress model.

A
59
Q

Leg Psycho-sociale stress uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A

Opgroeien in de stad
* Causale verklaring vs selectiehypothese
* Wat is er schadelijk? Urban stress
* Te veel prikkels, stress, …

Trauma tijdens de kindertijd
* Risico 2.78 keer groter
* Persisteren van symptomen en trager herstel

60
Q

Leg de rol van stress uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A

Stress opzich is onvoldoende om psychose te ontwikkelen

Stressoren en psychose
* Onwaarschijnlijk dat psychose reactie op stress is
* Stress sensitisatie + kwetsbaarheid
* Toename negatieve stemming en afname positieve stemming

Diathese – Stress model
* Hoge kwetsbaarheid: mineure stressoren
* Lage kwetsbaarheid: majeure stressoren

61
Q

Leg gezinsfactoren uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A

‘50-’60: “Schizofrene moeder”: Koud, verwerpende, dominante en afstandelijke moederfiguur
* Geen evidentie

Double-bind theorie
*Communicatie met tegenstrijdige
boodschappen op verschillende niveaus:
inhoud vs. toon/uitdrukking/houding

Parental communication deviance:
* Vage, gefragmenteerde, en tegenstrijdige
communicatie zonder gezamelijke focus
* Vaker bij ouders van patiënten met schizofrenie

Er bestaat GEEN evidentie om aan te nemen dat disfunctionele communicatiepatronen ALLEEN het ontstaan van schozofrenie zou kunnen verklaren

Gezinsfactoren spelen wel een rol bij herval

Hoge expressed emotion is robuuste voorspeller van herval bij psychose
= “hoeveelheid” emotie uitgedrukt door gezinsleden en/of belangrijke anderen

62
Q

Leg Expressed emotion uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A
  • Hoge expressed emotions:
    o Kritische ingesteldheid: afkeurende opmerkingen
    o Emotionele overbetrokkenheid: gezinsleden die zichzelf de schuld geven, medelijden en schaamte, overbescherming
  • Geen “trait”, maar evolutie gevolg van moeilijke coping met de ziekte: start met overbetrokkenheid, dan kwaadheid en kritiek
  • Lage EE: familieleven met meer empathie, acceptatie van de ziekte en bereidheid om te steunen.
63
Q

Leg Cognitieve factoren uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A
64
Q

Leg denkstijlen uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A
  • Wanen worden gelinkt aan een “bias against disconfirmatory evidence” (BADE)
  • Sanford et al. (2014) studie:
  • Taak: Bias Against Disconfirmatory Evidence taak
  • Wanen worden gelinkt aan “jumping to conclusions
  • De kralentaak
65
Q

Geef de studie van Sanford et al. (2014)

A
  • Vier groepen: (1) schizofrenie en wanen, (2) schizofrenie zonder wanen, (3) OCD, en (4) groep zonder psychopathologie
  • Bias Against Disconfirmatory Evidence taak
  • Wanen worden gelinkt aan “jumping to conclusions
  • De kralentaak
66
Q

Wat wordt bedoeld met jumping to conclusions?

A

= neiging om in onzekere situaties met verschillende mogelijke verklaringen op grond van erg weinig informatie te komen tot een conclusie

67
Q

Leg de Kralentaak uit

A

Resultaten:
* Personen met wanen nemen beslissing na 3 of minder kralen
* Extreme JTC (≤2 kralen) is het grootst bij de groep van actief wanende patiënt
* JTC ook aanwezig bij personen met verhoogd risico én na herstel
* JTC ook gelinkt aan waanachtige opvattingen
* JTC ook voor emotioneel en waan-relevante stimuli

68
Q

Hoe leiden denkstijlen tot wanen?

A
  • Threat-anticipation model of persecutory delusions (Freeman, Garety, Kuipers, Fowler,
    & Bebbington, 2002)
  • Vertekende informatieverwerking
69
Q

Leg vertekende informatieverwerking uit.
Leg de link het ontstaan van wanen.

A
  • Hypothese: wanen zijn het resultaat van cognitieve vertekeningen
  • Aandachtsbias
  • Interpretatiebias
70
Q

Wat is de aandachtsbias?

A
  • Aangepaste STROOP: Paranoia en emotionele woorden
  • Personen met wanen: Tragere RT bij benoemen van emotionele en paranoia-relevante woorden
71
Q

Wat is de interpretatiebias?

A
  • Similarity rating task
  • Nadien rating taak: “Beoordeel gelijkenis tussen fragment en 4 interpretaties
  • Interpretatie van stemmen als bedreigend: hebben macht en slechte intenties, zelf geen controle over stemmen, etc.
72
Q

Leg de Similarity rating task uit

A
  • Ambigue scenarios met te voltooien woordfragment
  • After a long morning you enter the canteen for lunch. While waiting in the queue, you look for your colleagues and hope to join them. Across the room, two girls begin to….” “whsp-r”
73
Q

Leg The theory of mind uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A
  • Mogelijkheid om opvattingen, attitudes, emoties en intenties
    van anderen af te leiden
  • Hypothese: beperkte ToM in schizofrenie kan leiden tot idee dat anderen hun intenties verbergen of vijandige intenties hebben
  • Klinische groepen score meer dan 1 SD onder het gemiddelde van controle groepen op de verschillende ToM taken
74
Q

Leg de geïntegreerde visies uit als theorie waarom Symptomen pas tijdens de adolescentie tot uiting komen

A

Aberrant salience theory (Kapur, 2003):
* Normaal brein: filter stimuli
* Bij schizofrenie: neurotransmitter-ontregeling: verstoringen van filterprocessen – D

75
Q

Waar halen we de diagnostische criteria voor wanen?

A
  • ICD-II
  • DSM-5
76
Q

Waar halen wwe de informatie voor decriteria? Hoe?

A
  • Er zijn geen “biomarkers” die specifiek zijn voor psychose
  • Anamnese
  • Heteroanamnese
  • Lichamelijk onderzoek + Laboratorium onderzoek
  • (Semi)gestructureerd diagnostisch interview: (CASH, SCAN, SCID)
  • Observaties
77
Q

Hoe wordt anamnese gebruikt?

A

Minimaal aan bod:
* Wanen (=inhoudelijke denkstoornis), hallucinaties (gericht bevragen)
Bijv.: “Hebt u wel eens het gevoel dat andere mensen het op u gemunt hebben?”; “Hoort u wel eens stemmen?”
* Formele denkstoornis, bizar gedrag bevragen
* Negatieve symptomen
* Veranderingen in het functioneren
Bijv.: problemen in de relatie met vrienden of familie, werk, politie, etc.
Veranderingen in de stemming
* Gebruik van drugs (oa. voor exclusiecriterium)

78
Q

Hoe wordt heteroanamnese gebruikt?

A
  • Bemerk: partieel ziektebesef
  • Categorie, stadium, dimensie, profiel
79
Q

Hoe wordt Lichamelijk onderzoek + laboratorium onderzoek toegepast?

A
  • Uitsluiten somatische oorzaken
  • Op indicatie: labo-onderzoek (bijv.: urine onderzoeken op cannabis, amfetaminen, opiaten en cocaïne)
80
Q

waarom/hoe worden (Semi)gestructureerd diagnostisch interviews gebruikt?
Welke?

A
  • Systematisch, toch vrijheid
  • Meer betrouwbare en valide diagnostiek
  • Aanvullende informatie

Veelgebruikt:
* CASH: Comprehensive Assessment of Symptoms and History
* SCAN: Schedule for Clinical Assessment in Neuropsychiatry
* SCID: Structured Clinical Interview for DSM-5

81
Q

Welke observaties worden toegepast?

A
  • o PANSS: Positive and Negative Syndrome Scale
    o PSYRATS: The Psychotic Symptom Rating Scales
82
Q

Waar wordt allemaal naar gekeken bij de diagnosestelling?

A
83
Q

er is een verhoogd suïciderisico bij wanen. Waar moet er op gelet worden?

A
  • Expliciet informeren bij de patiënt naar suïcidale gedachten en plannen
  • Bij welke patiënten moet men extra waken?
84
Q

Wat zijn de doelen bij de behandeling van wanen/psychoses?

A
85
Q

Wleke interventies/behandelingen zijn er mogelijk?
(Soorten)

A
86
Q

Welke biologische behandelingen zijn er?

A
  • Antipsychotische medicatie is de voornaamste biologische behandeling
  • Types (conventionele) en atypische antipsychotica
  • Conventionele antipsychotica: dopamine antagonisten (blokkeren D2 receptoren)
  • Atypische antipsychotica: dopamine antagonisten met effect op andere neurotransmitter systemen (incl. serotonine)
  • Radar Trial
  • KARXT: What to remember
87
Q

Geef de studie waarom Antipsychotische medicatie de voornaamste biologische behandeling is.

A
88
Q

geef het schema van conventionele en atypische antipsychotica
Wat is het verschil?

A

* Conventionele antipsychotica: dopamine antagonisten (blokkeren D2 receptoren)
* Atypische antipsychotica: dopamine antagonisten met effect op andere neurotransmitter systemen (incl. serotonine)

89
Q

Wat zijn de beperkingen van Conventionele antipsychotica

A
  • Onderdrukken positieve symptomen (geen genezing: levenslang gebruik)
  • Beperkt effect op negatieve symptomen
  • Bijwerkingen: bewegingsstoornissen (spasmen, spiersamentrekkingen, tardieve dyskinesie), metabole stoornissen (gewichtstoename), seksuele functiestoornissen, sedatie-effect (moeheid, geen zin hebben, ondermijnen andere behandelingen)
  • Lage therapietrouw (risico herval x5) -> depot-preparaten
90
Q

Geef de voordelen van Atypische antipsychotica

A
  • Verminderen positieve en negatieve symptomen
  • Minder neveneffecten (wel gewichtstoename)
  • Verbeteren van psycho-affectieve en cognitieve mogelijkheden
  • Grotere therapietrouw, minder herval en rehospitalisatie
91
Q

Wat is het Radar Trial?

A
  • Geen evidentie dat graduele reductie van antipsychotica sociaal functioneren zou verbeteren (op 2 jaar follow-up)
  • Reductie van antipsychotica verhoogde het risico op herval in vergelijking met volgehouden gebruik van antipsychotica
  • 25% herval in groep met gereduceerde antipsychotica; 13% in maintenance groep
  • Time to relapse: korter in gereduceerde groep versus maintenance groep
92
Q

Wat is KARXT?

A

KarXT, ontwikkeld door Karuna Therapeutics, is een combinatie van twee stoffen:
1. Xanomeline: - agonist van muscarine-acetylcholine receptoren.
- heeft antipsychotische effecten en kan cognitieve symptomen bij patiënten met schizofrenie verbeteren.
2. Trospiumchloride: - Perifere muscarine-receptor antagonist die de bijwerkingen voorkomt die normaal gesproken geassocieerd zijn met xanomeline, zoals maag-darmklachten of hartproblemen.
a. Trospium passeert de bloed-hersenbarrière niet, waardoor het de gunstige effecten van xanomeline op het centrale zenuwstelsel niet verstoort.

93
Q

Welke psychosociale behandelingen zijn er voor wanen?

A
  • Psycho-educatie
  • Sociale vaardigheidsstraining
  • Cognitieve gedragstherapie
  • Hervalpreventie
  • Gezinsinterventies
  • Vaardigheidstraining
94
Q

Leg psycho-educatie bij wanen uit.

A
  • Verbeteren van kennis over schizofrenie, invloed van stress en belang medicatie bij patiënt en familie
  • Stress – weerbaarheid & kwetsbaarheid – coping
  • Reductie herval en opnames met 50%!
95
Q

Leg Sociale vaardigheidstraining uit bij wanen.

A
  • Inoefenen vaardigheden in sociale interacties via rollenspel,
    voordoen, videodemonstratie, opdrachten

Doel:
* Bevorderen van sociaal functioneren
Bijv.: Perceptie en begrijpen van relevante sociale cues
* Reduceren ongemak in sociale situaties
Bijv.: vermogen om een adequate respons en bekrachtiging te geven (oogcontact, gebaren, gelaatsuitdrukkingen, etc.)

96
Q

Leg cognitieve gedragstherapie uit bij wanen.

A

Gericht op symptomen zoals wanen en hallucinaties
* Patiënt onderzoekt verbanden onderzoekt tussen gedachten,
gevoelens en gedrag mbt symptomen
* Waarnemingen, opvattingen en redeneringen over
symptomen worden opnieuw geëvalueerd

Interventies waarbij coping strategieën worden aangeleerd:
‘Coping Strategy Enhancement’

97
Q

Wat is het doel van CGT bij wanen?

A
  • Uitdagen van wanen, alternatieve betekenis voor hallucinaties, reduceren negatieve symptomen
  • Ernst symptomen reduceren door andere coping te ontwikkelen
98
Q

Welke spontane trategieën zijn er bij CGT bij wanen?

A
  •  Aandachtsafleiding als reactie op positieve symptomen geeft een gevoel van controle (bijv. zingen)
  • Positieve zelfspraak
  • Initiatie sociaal contact
  • Zich terugtrekken
  • Relaxatie
  • 72% van de patiënten ervaart dat zulke strategieën helpen om de symptomen enigzins te beheersen
99
Q

Leg Coping Strategy Enhancement’ uit.

A
  • Om de frequentie, intensiteit, duur en ‘distress’ te verlagen
  • Gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de symptomen, de emoties en de cognities
  • Analyse van de antecedenten van de symptomen
  • Analyse van de spontaan gehanteerde coping
  • Deze therapie blijkt matig succesvol te zijn: verlaging hallucinaties en/of wanen bij 50% van patiënten
100
Q

Hoe is de hervalpreventie bij wanen?

A

Vroege herkenning, eerste tekens
* Veranderingen in denken, affect, gedrag

Voortijdig ingrijpen: verhoging medicatie, hulp zoeken
* Deze aanpak lijkt veelbelovend mbt de ernst en het voorkomen van herval

Hulp sociale omgeving essentieel
* Wegens beperkt ziekte inzicht

101
Q

Hoe zijn de Gezinsinterventies bij wanen?

A

Gevoelens binnen de familie na de diagnose:
* Ontkenning
* Rouw / verdriet
* Schuld
* Vrees voor stigmatisatie
* Verwardheid
* Risico op hoge EE

Breed scala:
* psycho-educatie voor familieleden
* familiegroepen
* trainingen
* gezinsbegeleiding
* gezinstherapie

Verbeteren communicatie en probleemoplossend vermogen om familiale problemen op te lossen

Delen van ervaringen
* oprecht luisteren, interesse tonen (ook tijdens opname)

Schuld geven vermijden
* wanen niet veroordelen, geen discussie over wat wel/niet echt is

Vergroten van sociaal netwerk van familie en patiënt

Respecteer het herstelproces
* verlagen van verwachtingen, stellen van haalbare doelen

Gezinsinterventies leiden tot minder heropnames aan het einde van de behandeling en twaalf maanden na de behandeling

102
Q

Hoe is vaardigheidstraining bij wanen?

A
103
Q

Hoe is de behandeling in Fase 1: Vroege fase van wanen?

A
  • Het beter structureren van je dag- en nachtritme
  • Het doen van ontspanningsoefeningen
  • In gesprek gaan met huisarts of hulpverlener
  • Bij slaapproblemen: het starten met lichte slaapmedicatie
  • Het preventief starten van antipsychotica (indien al eerder psychose)
  • Afspraken maken met school, werk en thuis, om jezelf minder te belasten
  • Het uitvoeren van ontspannende en leuke activiteiten die afleiding bieden
104
Q

Hoe is de behandeling bij Fase 2: Overweldigd zijn door de psychose van wanen?

A
  • Professionele hulp en nabijheid is van groot belang
  • Medicatie kan er in deze fase ervoor zorgen dat symptomen sneller afnemen
  • Bij goede ondersteuning zal na verloop van tijd de overweldiging van de psychose afnemen. Bij sommige mensen is dat al na enkele uren, bij anderen pas na weken of maanden
105
Q

Hoe is de behandeling bij Fase 3: Worstelen met psychosegevoeligheid bij wanen?

A
  • Leren omgaan met je ervaringen: psychotherapie (bijv.: omgaan met stemmen horen, met een sombere stemming, met verminderde concentratie of achterdocht?): Accepteren van psychosegevoeligheid
106
Q

Hoe is de behandeling bij fase 4: Leven met psychosegevoeligheid en Fase 5: Leven voorbij de psychosegevoeligheid bij wanen?

A

Crisis voorkomen (crisiskaart), leren wat te doen (en wanneer) als je uit balans dreigt te raken (vroege signalen)