Les 4: Stemmingsstoornissen (depressie) Flashcards

1
Q

Geef de grafiek van de diagnistische kenmerken van stemmingsstoornissen van Galhi & Mann (2018) The Lancet.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geef het schema van de 10.1.1 Diagnostische kenmerken van stemmingstsoornissen: Major depressive disorde specifics

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de cognitieve symptomen van Stemmingsstoornissen.

A

Inhoud
* Negatieve cognities over zichzelf, de wereld en de toekomst
* Zelf: waardeloosheid, incompetentie, zelfkritiek, schuldgevoelens, hulpeloosheid
* Wereld: zinloos
* Toekomst: uitzichtloos, hopeloos
* Suïcidegedachten

Processen
* Concentratieproblemen
* Aandachtsproblemen
* Geheugenproblemen
* Besluiteloosheid
* Verminderd vermogen tot nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de gedragssymptomen van stemmingsstoornissen

A
  • Terugtrekken uit sociale contacten
  • Niets meer ondernemen
  • Psychomotoriek
    o Remming (predictie respons medicatie)
    o Agitatie (comorbiditeit met angst)

Let op: hoogfunctioneren kan ook voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de somatische symptomen van stemmingsstoornissen

A
  • Slaap, te weinig, te veel
    o Slaapproblemen: kwetsbaarheid voor herval
    o regulatie slaap = regulatie emoties
  • Moe gevoel, gebrek aan energie
  • Eetlust, te weinig, te veel
  • Vertraging - Nervositeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geef het netwerkperspectief van stemmingsstoornissen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef het zelfregulatieperspectief van stemmingsstoornissen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de klinische hybride uitleg van acute depressie

A

Acute depressie bestaat uit 2 kerndynamieken:

Signaal
* Depressie is een ontstaan als een functioneel signaal om aan te geven dat de huidige situatie niet meer houdbaar is => Verandering is nodig maar wordt
* onhaalbaar geacht (zie Hopeloosheid)
* Klinisch: Wat vertelt de depressie ons?
* Gecontextualiseerd begrip noodzakelijk!
* Aandacht voor “drivers” van depressieve klachten:
o Relationele problemen
o Werkeloosheid / Financiële stress / Uitsluiting
o Identiteit- & genderproblematiek
o Schuld / Schaamte
o Somatische klachten

Ziektemechanieken
* Depressie gaat systematisch relevante levensgebieden afnemen totdat er niets overblijft
* Klinisch: Welke interventies kunnen dit deel afremmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef het ontwikkelingsperspectiev van depressie bij kinderen en volwassenen

A

Overlap symptomen volwassen vs. Kinderversie

Onder gediagnosticeerd:
* Kinderversie: storend gedrag op voorgrond; cognitieve aspecten achtergrond/niet aanwezig
* Serieus nemen negatief affect (pubertijd)
* Negatief affect: Prikkelbaarheid
* Suicide risico (ideatie en pogingen)
* 3e doodsdoorzaak (10-19 jr): Predictoren:
* Eerdere poging; Middelen en Drank; Impulsiviteit; Hopeloosheid; Exposure aan suicide;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geef het beloop en de impact van depressie

A
  • Aanvang depressie: Vaak begin volwassenheid
  • Aanvang op jongere leeftijd: Ongunstiger prognose
    o Genetische transmissie
    o Verstoorde ontwikkeling
  • Spontaan herstel (60%; 3-6 maanden) maar…
    o Subklinische symptomen
    o Herval
  • Herval en chroniciteit:
    o Herval: beperkte of korte remissie
    o Heroptreden: na volledige remissie (> 2 maanden)
  • Heroptreden: 50-85% > 1 depressieve episode
  • Kans op herval neemt toe bij iedere episode:
    o 16% per episode
    o Keller:
    o 1e episode: 60% => 2e episode
    o 2e episode: 70% => 3e episode
    o 3e episode: 90% => 4e episode
  • Episodes volgen korter op elkaar
  • Solomon et al. (2000):
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geef de grafiek van Solomon et al. van het heroptreden van depressie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke voorspellers zijn er voor herval bij depressie?

A
  • Eerdere depressieve episodes
  • Stoppen met antidepressiva (70% binnen 6 maanden)
  • Residuele symptomen en ernst van voorafgaande depressieve episode
  • Co-morbiditeit
  • Depressie op jongere leeftijd
  • Stresserende gebeurtenissen
  • Beperkte sociale steun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef het schema van de beloop van depressie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef het schema van de impact van depressie.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de kenmerken van chronische depressie

A
  • Ernstiger dan dysthymie
  • Problematische voorgeschiedenis
  • Huidige stresserende condities
  • Sterk invaliderend
  • Familiale belasting
  • => Behandelopties: CBASP of schematherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de kenmerken van depressie beginnend bij adolescentie

A
  • Opvallendheden:
  • Gelijk ratio mannen/vrouwen kindertijd; wijzigt in de adolescentie (Hormonale verandering?)
  • 50% eenmalig; 50% heroptredend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef de kenmerken van depressie bij ouderen.

A
  • Daling van het aantal depressies (positiviteit, coping)
  • Diagnostische uitdaging
  • Vasculaire veranderingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Op wat heeft depressie een negatieve impact?

A
  • Werk: ziekteverzuim/concentratieproblemen
  • Ouder-kind interacties
    o Hoge eisen over zichzelf als ouder
    o Energieverlies
    o Meta-analyse: Meer negatief en afgezonderd gedrag
  • Partnerrelatie: Kans op scheiding verhoogd
  • Gezondheid:
    o Suicide: Kans 20x verhoogd; hopeloosheid en afwezigheid positieve toekomst
    o Depressie is gerelateerd aan lichamelijke ziekte (ontstekkingen, immuunsysteem)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geef de epidemiologie van depressie

A
  • 12 maanden prevalentie: 4-6% vd populatie
  • lifetime prevalentie: MDD 13-16%; Piek: 18-25
  • Toename depressie in de adolescentie
  • Geslachtsverschil: 2 : 1
    o Biologische verschillen (hormonal)
    o Meer stress (dagelijkse stress, trauma, maatschappelijke status)
    o Coping (rumineren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Biologische theorieën

A

Aanvullen met filmpje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke theoretische theorieën zijn er rond depressie?

A
  • Leertheoretisch gedrag
  • Cognitieve visie
  • Andere cognitieve theorieën
  • Teasdale: defferential activation hypothesis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke andere cognitieve theorieën zijn er rond depressie?

A
  • Theorie van Seligman
  • Abramson et al (1978): Toepassing op klinische depressie
  • Abramson et al. (1989): Hopeloosheid theorie
  • Ruminatie
  • Independent vulnerabilities model
  • All-the same vulnerabilities model
  • Interdependent vulnerability model
  • Cognitieve diathesis-stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Over welke verschillende stadia spreekt de theorie Leertheoretisch gedrag over depressie?

A
  • 1e depressieve episode
  • Ontstaan
  • Instandhouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zegt de theorie over leertheoretisch gedrag over de 1e episode van depressie?

A
  • Voorafgegaan door majeure negatieve gebeurtenissen
  • Aanhoudende moeilijke omstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zegt de theorie over leertheoretisch gedrag over het ontstaan van depressie?

A
  • Wegvallen van positieve bekrachtiging, zeker als positieve bekrachtiging gelimiteerd is tot één levensdomein
  • Negatieve ervaringen
  • Enkel nog gedrag gericht op het vermijden van negatieve gevolgen (harm avoidance)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zegt de theorie over leertheoretisch gedrag over de instanthouding van depressie?

A
  • Depressie is moeilijk/zwaar voor de omgeving: depressieve persoon wordt vermeden
  • Wegvallen bronnen van bekrachtiging (significante anderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Geef de cognitieve visie op depressie

A

Het cognitieve model van depressie (Beck)
* Negatieve zelfschema’s
* Cognitieve triade
* Problematische informatieverwerking

28
Q

Wat zijn negatieve zelfschema’s volgens de cognitieve visie?

A
  • Representaties in het geheugen over het zelf , een soort mentale filter waardoor de selectie, de interpretatie en herinnering van informatie wordt beïnvloed
  • Negatieve zelfschema’s ontstaan in de kindertijd
  • Diathesis
  • Schema’s zijn cognitieve structuren. De inhoud van deze structuren bestaat uit kerngedachten
  • Kerngedachten (bv. Ik ben incompetent) leiden tot het ontstaan van tussenliggende denkbeelden die uit attitudes, regels en veronderstellingen bestaat, bv.
    o Attitude: incompetent zijn is verschrikkelijk
    o Regel: ik moet steeds zo hard mogelijk werken
    o Veronderstelling: als ik zeer hard werk ben ik misschien ook in staat iets te begrijpen
29
Q

Wat zijn triade’s volgens de cognitieve visie op depressie?

A
  • Negatieve cognities over zelf, wereld en toekomst
    o Verwachtingen
    o Interpretaties
    o Percepties
    o Geheugen
30
Q

Wat bedoelt de cognitieve visie met problematische informatieverwerking?

A

Depressogene informatieverwerking:
* Selectieve aandacht en overgeneralisering voor negatieve informatie terwijl positieve informatie wordt geminimaliseerd

31
Q

Geef de congitieve theorie van Seligman van depressie.

A

Aangeleerde hulpeloosheid
* Geen controle over gebeurtenissen
* Stoppen met gedrag te stellen / Reductie self-efficacy

32
Q

Leg de volgende cognitieve theorie van depressie uit.

Abramson et al (1978): Toepassing op Klinische depressie

A
  • Attributie model: Oorzaken van negatieve gebeurtenissen
  • Depressie: Toeschrijven van negatieve gebeurtenissen aan vaststaande aspecten van de persoon
  • Depressie: Negatief uitleggende stijl
  • Depressie: Geen self-serving uitleggende stijl voor positieve gebeurtenissen
33
Q

Leg de volgende cognitieve theorie van depressie uit.

Abramson et al (1989): Hopeloosheid theorie

A
  • Negatieve verwachtingen over belangrijke uitkomsten
  • Ervaren machteloosheid in het beinvloeden van deze uitkomst
  • Veroorzaken:
    o Hopeloosheid
    o Lage zelfwaarde
  • Evidentie: Negatieve attributiestijl => Ontwikkelen depressie
  • Depressief realisme: Depressieve personen attribueren meer accuraat?
34
Q

Geef de Ruminatie theorie over depressie.

A
  • Belangrijke risicofactor voor depressive (Nolen-Hoeksema et al., 2008)
  • Trek- en toestandsinvloeden
  • Ruminatie inductie:
    o Sterkere negatieve stemming
    o Verminderde problem-oplossing
    o Verminderde cognitieve flexibiliteit
  • Check: https://www.youtube.com/watch?v=xmv-AIPBPK0
35
Q

Geef het Independent vulnerabilities model

A
36
Q

Geef het All the same vulnerabilities model over depressie

A
37
Q

Geef het interdependent vulnerabilities model over depressie

A
38
Q

Geef de studie naar het interdependent vulnerabilities model over depressie

A
39
Q

Geef de resultaten van de studie naar het interdependent vulnerabilities model over depressie

A
40
Q

Geef de cognitieve diathesis-stress theorie naar depressie

A
  • Diathesis
  • Negatieve schema’s en attitudes
  • Negatieve cognitieve stijl
    o Beïnvloeden attributiestijl & appraisal
  • Persoonlijkheidsaspecten (e.g. Beck)
  • Bi-directionele invloed
  • Echter, latent aanwezig!
41
Q

Wat is de relevantie van stemming volgens Segal et al?

A
  • Depressieve patienten in remissie (na behandeling)
  • DAS voor en na inductie negatieve stemming
  • Mate van reactiviteit (DAS voor/ DAS na)
  • Voorspelt cognitieve reactiviteit beloop van depressie
42
Q

Geef de verklaring voor de relevantie van stemming.

A
  • Gedachteonderdrukking (Wenzlaff et al)
  • Depressieve patienten in remissie rapporteren veel gedachteonderdrukking te gebruiken
  • Onderzoek naar negatieve cognities in remitted depressie met en zonder mentale load:
    o Mentale load doorbreekt interfereert met mentale controle
    o Enkel negatieve cognities onder hoge mentale load
43
Q

Geef de Teasdale: defferential activation hypothesis

A
  • Mensen verschillen in de manier waarop negatieve denkpatronen gerelateerd zijn aan negatieve gemoedstoestand en stressoren
  • Mensen zijn kwetsbaar voor depressie en herval in de mate waarin de negatieve gemoedstoestand en gebeurtenissen gerelateerd zijn aan negatieve cognities eigen aan het individu (cognities waartoe de persoon toegang krijgt)
  • Deze cognities zijn ontstaan door leerervaringen
  • Dit model verklaart waarom er geen depressieve cognities kunnen gemeten worden na remissie van een depressie
  • Volgens dit model zal negatieve informatieverwerking gemeten moeten worden in een negatieve gemoedstoestand
  • Deze predictie werd bevestigd
  • Kwetsbaarheid is dus gerelateerd aan individuele verschillen van denkpatronen, geactiveerd bij een negatieve stemming
44
Q

Hoe zit het met al die verschillende processen?

A

“Not all risk factors are created equal”
* Onderscheid tussen “deterministisch noodzakelijke factoren” vs. “probabilistisch geassocieerde factoren”
* Abramson et al. (1989): Necessary condition:

**‘an etiological factor that must be present or have occurred in order for the symptoms to occur. The symptoms cannot occur if the etiological factor is absent’ **
* Marchetti, Hankin & Koster (in press): Neccessary Condition Analysis bij Depressie (n > 300 adolescenten, opgevolgd voor 3 jaar)

45
Q

Geef de Necessary condition analasys.

A

Results: Baseline rumination (d = .50), stressful events (d = .37), depressive symptoms (d = .23), and self-criticism (d = .35) emerged as significant necessary conditions for adolescents to be diagnosed with depressive disorder(s) over subsequent 24 months. Overall, 13.5% of the sample did not show the necessary conditions for experiencing even one MDE over the follow-up, and 65.5% did not meet those for recurrent depression.

46
Q

Geef het schema van depressie

A
47
Q

Geef het schema van Major depressive disorder

A
48
Q

Geef het schema van de samenhang tussen Major depressive disorder en Physical deseases

A
49
Q

Geef de algemene diagnostische overwegingen van depressie

A
  • Grote alertheid HV op depressie (niet altijd op voorgrond)
  • Symptomen + gevolgen bevragen
  • Bevraging van Suïcide
  • Expliciet zijn over diagnose
  • Heteroanamnese
  • Aandacht voor cliënt én omgeving
50
Q

Geef de verschillende mogelijkheden bij diferentiaaldiagnsotiek bij depressie
(Comorbiditeit)

A
  • Psychotische symptomen
  • Bipolaire stoornis
  • Spanningsklachten
  • Overspanning/Burn-out
  • Aanpassingsstoornis
  • Rouw
  • Gebruik van middelen
  • Somatische ziekte
51
Q

Welke diagnostische intstrumenten zijn er voor depressie

A

Screening
* INSTEL/DHS/MDQ

Classificatie
* SCID/SCAN/MINI

Ernstmeting
* Interview & observatie: HRSD/MADRS
* Zelfratings: SDS/BDI-II

Specifieke aspecten:
* Ruminatie
* Beloningsgevoeligheid
* Remissie
* Zelfbeeld
* …

52
Q

Welke behandelingen zijn er bij depressie?
* Welke psychologische behandelingen zijn effectief?

A
  • Psychotherapie vs. medicatie
  • Psychotherapie en medicatie
  • Hervalpreventie
  • Nieuwe ontwikkelingen
53
Q

Geef het schema van de eerste lijns behandelingen bij milde depressie

A
54
Q

Geef het schema van de eerste lijns behandelingen bij zware depressie

A
55
Q

Leg cognitieve gedragstherapie (bij depressie) uit.

A
  • Bestaat uit 3 componenten
    o Gedragsactivatie
    o Negatieve automatische gedachten uitdagen
    o Depressogene basisassumpties bewerken
  • Componentenanalyse: Gedragsactivatie cruciaal
  • MAAR
56
Q

Geef de kernkenmerken van CGT.

A

Gedragsactivatie (BA): actie -> belonend, plezier
* Verlies interesse, tekort aan energie, angst om te falen
* Focus op context en functie van gedachten en gedrag ipv op inhoud
* Monitoren plezier, wekelijkse activiteitenschema’s, herhaling, rollenspelen

Cognitieve herstructurering: stapsgewijs
* Observeren adhv GGGG-schema
* Uitdagen negatieve gedachten
o Heb ik er bewijs voor?
o Wat als de gedachte waarheid wordt?
* Nieuwe, positieve en realistische gedachten OF actie ondernemen (cfr. Probleemoplossing)

57
Q

Hoe werkt het stapsgewijs aanpakken van negatieve gedachten bij CGT? Geef de stappen

A
  1. Oppervlakkige interpretaties van gebeurtenissen
  2. Dieper liggende, pervasieve overtuigingen en assumpties/schema’s
58
Q

Wat zegt onerzoek over CGT bij depressie?

A
  • Duidelijk evidence-based behandeling (Cuijpers) maar beperkte ES (0.4 – 0.6)
  • Effectief bij ernstig depressieve personen
  • Specifieke behandelingen voor chronische depressie (CBASP)
  • Onderzoek geeft aan dat zowel non-specifieke als specifieke factoren een rol spelen: Dodo-bird verdict???
  • Derubeis et al. (2014)
59
Q

Hoe werkt interpersoonlijke therapie bij depressie?

A
  • Focus: verbeteren interpersoonlijk functioneren, contextueel werken
  • Drie fases:
    1. Diagnostiek en formuleren behandeldoelen
    2. Identificeren interpersoonlijke problemen en aanpakken
    3. Hervalpreventie: anticipatie op moeilijkheden in toekomst
  • Exploreren functioneren binnen verschillende rollen, roltransities, verlieservaringen
  • Aanleren meer effectieve manier van interpersoonlijk communiceren via rollenspelen
  • Evidentie:
    o Even effectief als medicatie en CBT
    o Gelijkaardige lange-termijn effecten als CBT
60
Q

Welke gecombineerde behandelingen zijn er voor depressie?

A
  • Psychotherapie en medicatie?Evidentie voor een meerwaarde van combinatiebehandeling bij recidiverende ernstige depressie

Sequentieële benadering
o CGT aangewezen na AD om. Bij non-respons op CGT kan AD worden overwogen

61
Q

Welke manieren zijn er van hervalpreventie bij depressie?

A

Gezien de hoge hervalcijfers is er toenemende interesse in hervalpreventie:
* Mindfulness-based cognitive therapy
* Preventieve cognitieve therapie
* Cognitieve controle training?

62
Q

Leg Mindfulness-based cognitive therapy uit

A
  • MBCT: introduceren elementen mindfulness in CBT (Kabat-Zinn, 1990)
  • Aanpakken depressieve ruminatie
  • ≠ klassieke CBT: niet uitdagen en wijzigen cognities, MAAR nadruk op aanvaarden van gedachten en gevoelens, ze zien als mentale gebeurtenissen ipv realiteit
  • Eg. Focus op ademhaling, mindful eten,…
63
Q

Geef het signaleringsplan als hervalpreventie voor depressie

A
64
Q

Geef het herstelplan als hervalpreventie voor depressie

A
65
Q

Welke nieuwe ontwikkelingen zijn er voor de behandeling van depressie?

A
  • Predictie behandelrespons
  • Verhoogde focus op weerbaarheid ipv symptomen (Waugh & Koster, 2015)
  • E-health & iCBT (Williams & Andrews, 2015)
  • Chronische depressie: CBASP
  • Verhoogde focus op biopsychosociale processen
  • Behandelresistentie: Neuromstimulatie