Les 2: Angst en angststoornissen Flashcards

1
Q

Geef de benadering van angst binnen EPP.

A
  • Niet zozeer EPP (puur) alswel affective science first
  • Angst begrijpen is essentieel binnen klinische psychologie:
    o Extreem bepalende factor bij menselijk gedrag
    • Bv. cliënten
    • Bv. therapeuten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef het onderscheid tussen Fear en Anxiety

A
  • Fear = De directe emotionele reactie op een gepercipieerd gevaar
  • Anxiety = De gespannen anticipatie op een potentieel bedreigende gebeurtenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke argumenten zijn er voor het onderscheiden van Fear en Anxiety

A
  1. Statistische analyse van angstvragenlijsten (fear en anxiety als factoren)
  2. Specifieke overerfbaarheid van verschillende vormen van angst
  3. Fear is een primaire (basis) emotie die niet onder cognitieve controle staat (limbisch systeem: o.a. amygdala);
  4. Angst is een secundaire emotie die een sterke cognitieve component kent (frontale hersenstructuren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van een Fear respons?

A
  • Fear-response gekenmerkt door een verhoogde autonome arousal om actieve coping te bevorderen
  • Emotionele systemen georganiseerd rond actietendens (Lang, Frijda)
  • Peter Lang:
    o Fysiologische veranderingen
    o Handelingen om aan de bedreigende situatie te ontsnappen of ze te vermijden
    o Subjectieve gewaarwording van bedreiging
  • Specifiek patroon van cognitieve verwerking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de kenmerken/definitie van anxiety (angst)

A
  • De gespannen anticipatie van een bedreigende maar vage situatie of gebeurtenis, een gevoel van onaangename spanning
  • De persoon heeft het moeilijk om de precieze oorzaak van de onaangename spanning te benoemen
  • Diffuus, persistent, kan fluctueren qua ernst, vaak achtergrondgevoel
  • Gekarakteriseerd door hoge vigilantie (waakzaamheid)
    • Ik heb het gevoel dat er steeds dreiging boven mijn hoofd hangt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van Angst en Anxiety?

A
  • Beschermende motivationele toestanden die dienen om gevaar te detecteren en te vermijden
    => Overleving van het individu
  • Nabijheid dreiging bepaalt het type angstrespons:
    o Geen gevaar => Actiepatroon v preferentie
    o Potentieel gevaar => Def. gedrag (vigilantie) => Anxiety/Piekeren
    o Acuut gevaar => Def. gedrag (flight) => Fear
    o Aanvaller contact => Def. gedrag (fight) => Panic
    o Aanval => Bevriezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de kenmerken/definitie van Fear (angstreactie)

A
  • Een emotionele reactie op een specifiek gevaar, een identificeerbare bedreiging (slang)
  • Intens, plotse hoge arousal, spoed…
  • Tijdelijk
  • Gecontroleerd door bedreigende stimuli of gebeurtenissen
  • Een fobie is een intense irrationele « angstreactie »
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg het model van Le Doux (1955) over angstreacties uit.

A
  • invloedrijk model voorgesteld naar de neurobiologie van angst- reacties
  • Verschillende hersensystemen/paden die betrokken zijn bij contextualiseerde verwerking
  • Je hebt een hele snelle low road of processing en je hebt ook een trage, gecontextualiseerde high road van verwerking

Low road
-Onmiddelijke activatie om snel en revolutionair te reageren
- Amygdale geeft signaal aan hypothelamus

High road
- Tragere, preciezere verwerking
- Langs amygdala, hippocampus en geheugensystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt de fight-flight respons in het lichaam?

A

Hypothalamus
* Activatie van het Autonome zenuwstelsel
* Afgifte van epinefrine en norepinefrine (o.a. toename van de hartslag)
* Activatie van de HPA as (Hypothalamus – Hypofyse- Bijnier as): Afgifte van verschillende hormonen zoals cortisol (regulatie van de stress-respons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van piekeren?

A
  • Piekeren wordt ontlokt door het gevoel van potentieel gevaar in de omgeving
  • Piekeren:
    o Voorbereiden op gevaar
    o Cognitieve oriëntatie
    o Probleemoplossing (meta-cognitie)
    o Verbaal (niet-visueel)
    o Minder autonome arousal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef de invloed van angst volgens klinische observatie.

A
  • Veel menselijke problemen zijn te herleiden tot of hebben een angstcomponent
  • Angst voor anderen
  • Angst voor eenzaamheid
  • Angst voor confrontatie met pijn
  • Bijv: Agressieprobleem / Alcoholprobleem
  • Transdiagnostisch kenmerk
  • Let op: Angst signaleert waarde en betekenis
  • Angst gaat vaak vooraf aan andere mentale stoornissen:
    o Bijv. 62% van depressie wordt voorafgegaan door andere stoornissen waarvan 68% angststoornissen
  • Angststoornissen gaan vaak vooraf aan eetstoornissen (anorexia 75%, boulimia 88%)
  • Fobieën gaan vaak middelenafhankelijkheid vooraf
  • Kwetsbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe hangt angst samen met ontwikkeling?

A
  • Normale vs. Pathologische angst
  • Ontwikkelingsspecifieke angsten:
    o 0-4 = lawaai, vreemden, separatie, dieren, nacht
    o 5-6 = boeven, spoken, verlating
    o 6-11= anticipatie gebeurtenissen
    o 11-12 = sociale angst
  • Ontwikkeling: Inschatten van gevaar
  • Vroege verschillen: Reactie op nieuwe prikkels => Behavioural inhibition/Geremdheid (temperament)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de ethiologie van angst?

A
  • Algemene kwetsbaarheidsfactoren => emotionele stoornissen
    o Negatief affect / Neuroticisme
    o Hoge emotionele reactiviteit /
    o Beperkte emotieregulatie
  • Angst-gerelateerde processen => expressie van angst
    o Hypervigilantie
    o Angstige overtuigingen
    o Vermijdingsgedrag
  • Angst-specifieke processen => differentiatie angststoornissen
    o Leergeschiedenis
    o Biologische aspecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is de genetica bij angststoornissen?

A
  • stuk verklaarde variantie vanuit het genetisch onderzoek, maar dat verschilt wel tussen verschillende problematieken én de hoeveelheid verklaarde variantie is niet zodanig hoog bij angststoornissen (bv bij depressie is genetische overerving hoger)

Tweelingonderzoek:
* 20-40% overerving bij fobieën, GAS en PTSS
* 50% oververing bij paniekstoornis
* Stoornisspecifieke en algemene genetische riscofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de negatieve affecten van angstdispositie.

A
  • Generisch predictie modellen van angst:
  • Bepaalde persoonlijkheidstrekken of temperament vormen een predisponerende factor voor het ontwikkelen van angststoornissen
  • Biologische basis van persoonlijkheid:
    o Eysenck (1967): Neuroticisme & Extraversie
    o Gray (1987): Behavioral inhibition/activation
    o Spielberger: Trait anxiety
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke persoonlijkheidsonderzoeken zijn er naar angst?

A
  • Trait anxiety (Spielberger)
  • Tripartite model
  • Ontwikkelingsperspectief (e.g., Rothbart): Zelfregulatie
  • Cruciale rol van de ouders:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg het Trait anxiety (Spielberger) persoonlijkheidsonderzoekk naar angst uit.

A
  • “Stabiele gevoeligheid om angstig te reageren”
  • Voorloper van GAD
18
Q

Leg het Tripartite model persoonlijkheidsonderzoek naar angst uit.

A
  • Angst en depressie: combinatie van Negatief affect, Positief affect en arousal
  • Angst: hoog NA en arousal
  • Depression hoog NA, laag PA
  • Discussie over hyperarousal (fear vs. anxiety)
19
Q

Leg het ontwikkelingsperspecief door e.g. Rothbart persoonlijkheidsonderzoek naar angst uit.

A

=> Zelfregulatie
* biologische processen spelen rol bij het reduceren van autonome arousal

20
Q

Wat zegt het persoonlijkheidsonderzoek naar de cruciale rol van de ouders bij angst?

A
  • Ouder-kind interacties: voorspelbaarheid en controle
  • Bewustzijn van contingenties
  • Toepassen van contingenties
  • Interactie temperament kind – vaardigheden ouders
  • Ouder-kind synchroniciteit
21
Q

Geef de Three pathways to fear van rachman

A
  1. Conditionering
  2. Observeren van anderen
  3. Informatie-transmissie
22
Q

Welke cognitieve modellen zijn er over de aspecten van angst?

A
  • Cognitieve inhoud (Beck et al, 1985): overactieve alarmreactie tov bedreiging:
    o Misinterpretaties
    o Overgeneralisatie
    o Negatieve overtuigingen
  • Cognitieve processen
    o Attentional bias
    o Beoordeling (covariation bias/ex-consequentia redeneren)
  • Causale rol?
23
Q

Geef het schema van de causale rol aspect bij angst.

24
Q

Leg de cognitieve processen van angst uit.
(Geef onderzoek)

A

Parkinson & Rachman: 25 moeders van kinderen die gehospitaliseerd werden versus 25 controlemoeders
* Signaal detectie taak: selectieve aandacht voor stress-gerelateerde stimuli bij angsttoestand
* Achtergrondmuziek met random presentatie van woorden op vijf steeds toenemende geluidsniveaus – herhalen van gehoorde woorden -
* 10 stress-gerelateerde woorden (injectie..), 10 woorden met dezelfde klanken maar andere betekenis, 10 gewoon neutrale woorden
* Aan het laagste geluidsvolume werden 6 x meer stress-gerelateerde woorden herkend door de moeders uit de experimentele groep

25
Q

Welke 2 nieuwe ontwikkelingen zijn er bij cognitieve processen?
Leg deze uit

A

Cognitive Bias Modification
* “Het veranderen van disfunctionele informatieverwerkings-processen door middel van trainingsmethoden”
=> Aanvullend en anders dan verbale therapie

Aandachtstraining
* Methode:
- Varianten van bestaande aandachtstaken
- Vele honderen aanbiedingen
- Binnen een taakcontext manipuleren van:
- Aandacht wegrichten van negativiteit
- Aandacht richten naar positieve informatie
- Voorbeeld: Zoek de glimlach

26
Q

Geef de interpretatiebias bij cognitieve processen

A
  • Nieuwe of ambigue stimuli
  • Voorbeeld: Hartkloppingen
  • Initiële interpretaties => Stadia informatieverwerking
  • Causale betrokkenheid van interpretatiebias bij emotionele reactiviteit en angststoornissen
  • Training:
    o Is training wel erg motiverend en attractief?
    o Relatief saaie taken
    o Conceptuele problemen
    o Beperkte bekrachting voor een adaptieve bias
    o Geen feedback!!
    o Nieuwe ontwikkelingen:
    - Op experimenteel vlak
    - Naar klinische applicatie
    - Onderzoek vanuit het eigen lab (Sanchez, Everaert & Koster, 2016
27
Q

Geef de gedragsmatige aspecten van angst.

A
  • Vermijding = Een poging om aversieve interne gewaarwordingen van angst te reduceren (maar…)
  • Veel verschillende vormen:
    o Gedrag: Vermijdingsgedrag
    o Cognitie: Gedachtenonderdrukking / Neutralisatie
    o Emotie: Alexithymie
  • Klinisch: Let op gedrag dat je NIET ziet
  • Hayes et al. (1999): Experiëntiële vermijding als belangrijkste functioneel mechanisme van psychopathologie
28
Q

Leg niet-associatieve processen bij angst uit

A
  • Deel van de patienten herinneren geen gebeurtenissen
  • Meestal bevraging achteraf: overschatting CS-US relaties
  • Dishabituation verklaring:
    o “Given maturation processes and normal background experiences, most members of the species will show fear to a set of evolutionary-relevant stimuli on the first encounter. This initial fearful response will typically diminish across time due to repeated, non-traumatic exposure to the feared object or situation (e.g. habituation). However, poor habituators and those who do not get the opportunity for safe exposure will remain fearful of such stimuli from their first encounter often appearing for treatment at a later stage”
29
Q

Wat bij nieuwe procedures bij angst?

A
  • Kunnen we cliënten
    o Bewust maken van vertekende informatieverwerking ?
    o Helpen om informatieverwerking te reguleren?
  • Feedback over:
    o Vertekende informatieverwerking
    o Progressie binnen training
    o Op individueel niveau!
  • Online voorbeeld. Instructie: “Creëer een positieve zin”
    o Helpt aandacht te richten naar positieve vs. negatieve woorden, toename van aandachtscontrole
    o Verhoogde fixatie naar positieve woorden, cruciaal bij het vormen van positieve zinnen
    - Sneller wegrichten van negatieve woorden
30
Q

Geef de aspecten van vreesconditionering

A
  • Three pathways to fear (Rachman)
  • Relatie angst ouder-kind
  • Data: relevantie van modelling
  • Niet-angst reacties beschermen tegen angstreacties
31
Q

Geef de “three pathways to fear” van Rachman
(vreesconditionering)

A
  1. Conditionering
  2. Observeren ander
  3. Informatie transmissie
32
Q

Wat is vermijding?

A

= poging om aversieve interne gewaarwordingen van angst te reduceren
MAAR… vermijding kan gelinkt worden door angst, maar heel vaak gaan de twee naarmate van tijd los van elkaar gaan bestaan. Mensen gaan allerlei vermijdingsgedrag gaan stellen nog voordat angst aanwezig is, dus stellen vermijdingsgedrag die niet altijd gelinkt stelt aan angst zelf, maar aan bepaalde doelstellingen Veel verschillende vormen:
- Gedrag: Vermijdingsgedrag
- Cognitie: Gedachten onderdrukken/neutralisatie
- Emotie: Alexithymia, vermijden van gevoel (angst voor de angst)

33
Q

Wat zegt Hayes et al. (1999) over vermijding?

A

experiëntiële vermijding is een van de belangrijkste functionele mechanismes van de pathologie
- Mensen steken veel tijd in gevecht tegen allerlei psychologische symptomen (angst, depressie…), wat dan heel vaak niet zover zal komen, dit is niet functioneel, mensen kunnen zich er heel erg in verliezen - - -
- Mensen willen zich niet angstig, depressief… voelen, en omdat ze zich niet zo willen voelen, gaan ze hun gedragsrepertoire heel sterk gaan verminderen
- Of je ziet allerlei andere vormen van psychopathologie (bv drankgebruik) als manier om om te gaan met sociale angst, met negatieve gevoelens… daarbij gaan mensen dus experiëntieel gedrag gaan stellen wat heel makkelijk uit de hand kan lopen
- Experiëntiële vermijding is dus een heel belangrijke transdiagnostische factor

34
Q

Wat zijn de NIET-ASSOCIATIEVE PROCESSEN bij angst?

A

Deel van patiënten herinneren geen gebeurtenissen. Er zijn mensen die angst ervaren maar de conditionering tot die angst niet meer kunnen herinneren. Bang voor spinnen (niet meer herinneren waar het is ontstaan) Meestal bevragen achteraf: overschatting CS-US relaties. Overschatting tussen de geconditioneerde stimulus linken aan een prikkel die een ongeconditioneerde prikkel oproepen. Krakende trap (negatieve ervaring aan gelinkt) zal krakende trappen in het algemeen als negatief ervaren. Dishabituatie verklaringen —> angsten waar je gewoon aan geraakt bent, eerder gehabitueerde angsten geheractiveerd worden

35
Q

Leg de COGNITIEVE MODELLEN van angst uit

A

Beck: grondlegger cognitieve psychotherapie met schema-gerelateerde processen. Obv leerervaringen
ontwikkelen we allerlei cognitieve schema’s obv de wereld, je krijgt een cognitieve geheugenrepresentatie over hoe de wereld eruitziet. Hetzelfde geldt voor emotionele leersituaties

In het schema zitten dus voorstellingen over jezelf, je omgeving, je toekomst. Mensen met
angstproblematieken hebben dus vaak zaken geleerd over bedreigende situaties. Die cognitieve schema’s
bepalen hoe je omgaat in nieuwe situaties en hoe je de nieuwe situatie benadert.

  • Misinterpretaties (bv: het is niet zo erg als je eens een zweetplek hebt)
  • Overgeneralisatie (bv: iedereen haat me) -
  • Negatieve overtuigingen (bv: voor een groep praten is niet leuk, dus ik durf niet)

Cognitieve processen: zie ‘schemamodel’
- Attentional bias
- Beoordeling (covariation bias/ex-consequentia redeneren)
- Hoe zien die cognitieve processen eruit en spelen die een causale rol in de instandhouding vd
angstproblematiek?

36
Q

Geef het schemamodel van de cognitieve processen van angst.

37
Q

Leg HYPERVIGILANTIE bij angst uit.

A

Hypervigilantie speelt belangrijke rol bij het waarnemen van gevaar -
- Op basis van schema’s is er selectieve aandacht voor gevaar
- Kan gaan over zowel extern als intern gevaar
- Data: interferentie, detectie, disengagement en inhibitie
- Aanwezig voor ambigue dreiging (

38
Q

Wat is hypervigilantie?

A

Kan meer geassocieerd zijn bij mensen met neuroticisme. Eysenck zegt dat de reactie op potentiële bedreiging en een component van cognitieve kwetsbaarheid leidt tot een hoge scanning van de omgeving, selectieve aandachtsbias voor bedreigende stimuli. Maar ook aandachtsverruiming voor de ontdekking van
een bedreigende stimulus. Een aandachtsvernauwing bij de verwerking van een potentieel bedreigende stimulus (met verlies van aandacht voor de rest van de omgeving, mensen,…)

39
Q

Wat is ZELF-GERICHTE AANDACHT?

A

Proces dat heel vaak voorkomt. Interne aandachtsvernauwing, naar binnen gericht, in context van bedreiging.
- Doordat deze aandacht zo intern is, wordt men minder responsief met omgeving
- Men observeert zichzelf waardoor men mate waarin men angstig overkom, sterk ga uitvergroten.
- De interne aandacht correspondeert niet met mate waarin je overkomt met andere (tenzij je
focust)
- Men kan geen corrigerende informatie meer verwerken. Men kan een leuke vraag bv. niet meer
verwerken omdat men zo sterk bezig is met zichzelf.

Preoccupatie met zichzelf en de eigen gewaarwordingen bij:
- Testangst
- Sociale angst .
- Sexuele angst
- Paniekstoornis

40
Q

Geef de conclusie van de interventie naar INTERPRETATIEBIAS.

A

De interventie verhoogde aandacht voor positieve informatie. Dit resulteerde in betere stemmingsregulatie. Individueel adaptieve training in functie van baseline functioneren.
Gelijkaardige benadering met de A-FACT.

41
Q

Geef het Imagary model van angst.

A

Hebben een directe link naar emoties. Verbaal vs in verbeelding denken. Belangrijk en krachtig in
verschillende angststoornissen. Verbeelden komt vaak veel heftiger binnen dan verbaal denken.

Bij angstklachten moet je imagery actief bevragen. De beelden in iemands hoofd zorgen er vaak voor dat
angst minder tolereerbaar zijn. Klinisch is het dus erg interessant om te bevragen: heel wat mensen
rapporteren dat de meest nare angstervaringen gelinkt zijn aan beelden. Het kan dus v belang zijn om te
kijken of je beelden voor een stuk kan manipuleren naar een minder angstige versie.

42
Q

Welke specifieke angststoornissen bestaan er?

A
  • Specifieke fobie
  • Sociale angst
  • Paniek en agorafobie
  • Gegeneraliseerde angststoornis
  • OCS
  • PTSS