Les 9 Flashcards

1
Q

Testen split brain patienten

A

Iets wat ze rechts zien kunnen ze dankzij de linkerhersenhelft wel benoemen en met rechts aanwijzen, maar niet met links. Alles wat ze links zien kunnen ze niet benoemen maar wel aanwijzen met links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Readiness potential

A

De hersenactiviteit voorafgaand aan een beweging. Deze begint eerder dan dat mensen zelf aangeven dat ze willen gaan bewegen. Dit zou wijzen op een gebrek aan vrije wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mythes over onbewuste processen

A

Subliminale reclame, zelfhulpcassetes, omgedraaide boodschappen, sublimatietherapie, tragere stappen na woorden die te maken hebben met ouderdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk type stimulus kunnen we onbewust verwerken

A

Eenvoudige korte stimuli kunnen we verwerken, maar ze zijn minder sterk dan subraliminale stimuli, en ze zijn niet gedrag veranderend. je blijft zelf controle houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Werkruimte model

A

Een stimulus komt in de conscious spotlight waar een actie uit volgt. De conscious spotlight wordt achter de schermen beinvloed door intuitie, zelf, verwachting en perceptie en voor de schermen door herinneringen, interpretatie, taken en automatische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Melatonine productie in het brein

A

Er valt licht op de optic nerve, die een seintje doorstuurt naar de suprachiasmic nuclues, die weer een seintje doorgeeft aan de pineal gland wat melatonine aanmaakt wat de hypothalamus beinvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4 type hersengolven

A

Alfa, beta, theta, delta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alfa golven

A

8-12 Hz, ontspannen, beetje regelmatig en hoge amplitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beta golven

A

13-30 Hz, onregelmatig, lage A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Theta golven

A

Slaap, 4-7 Hz, redelijk regelmatig en hoge A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Delta golven

A

Diepe slaap, <3,5 Hz, heel regelmatig en hoge A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

REM slaap

A

Veel alfa en beta golven, heet ook paradoxale slaap, ongeboren kids heel veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functies van slaap

A

Herstellend (seratonine en noradrenaline bijvullen
Consolidatie (recente connecties vormen en geheugensporen maken)
Verdere verwerking van info overdag
Evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

slaapstoornissen

A

Insomnia, aritmische slapeloosheid (jetleg) narcolepsie, somnabulie (slaapwandelen) apneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom dromen we?

A

-Freud, venster op ware ik
-Activatie synthese theorie (hogere act in het brein zorgt voor perongelijke activatie in de cortex
-Bijproduct van consolidatie van herinneringen
-Evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 theorien over hypnose

A

Neodissociatieve theorie en sociaal cognitieve theorie

17
Q

Neodissociatieve theorie

A

Je automatische subsystemen worden gecontroleerd door een executief ego. 1. je automatische systeem en je egocontrole worden gesplitst. 2. je egocontrole wordt vervangen door de hypnotiseur

18
Q

sociaal cognitieve theorie

A

je komt onder hypnose doordat je toegeeft aan de grote sociale druk

19
Q

voordelen van hypnose

A

kan pijn verminderen, kan herinneringen terughalen al zitten er dan wel veel foute herinneringen tussen

20
Q

vb van operante conditionering

A

Het tellende paard en de papagaai die antwoorden kan geven

21
Q

klassieke conditionering

A

Een ballon wordt steeds groter en knapt, hierna ben je bang voor ballonnen die steeds groter worden

22
Q

OS

A

Ongeconditioneerde stimilus (vlees)

23
Q

OR

A

Ongeconditioneerde respons (speekselafscheiding)

24
Q

CS

A

Geconditioneerde stimulus (toon)

25
Q

CR

A

Ongeconditioneerde respons (kwijl)

26
Q

extinctie van een respons

A

na een aantal trials zonder beloning vervaagd de conditionering. Wanneer je de dag erna de stimulus nogmaals toont zal er wel weer een respons optreden

27
Q

verwerving van conditionering

A

Of na een aantal trials, of in 1 keer (bv bang na autoongeluk)