Les 12 Flashcards

1
Q

8 tot 20 weken

A

Geluidjes van plezier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

6 maand

A

Al het gebrabbel hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

8 maanden

A

Taalspecifieke klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

19 maanden

A

50 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1.5 tot 2 jaar

A

Combineren van 2 tot 3 woorden, telegrafische spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 jaar

A

200 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

6 jaar

A

8000 tot 14000 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 tot 5 jaar

A

Grammatica basisregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

5 tot 9 jaar

A

Volledige grammatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taal naar spraak

A

Liefste ba (medeklinker klinker) en zonder pauzes tussen woorden. 4,7 lettergrepen per sec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hapering

A

Concept niet kunnen vinden, lemma wel (voetballer kaal) lexeem niet (snijder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spreekfout

A

Klank toevoegen (hooghoek ipv ooghoek)
Klank weghalen (achtig procent)
Spoonerism (blaadje sla, mijn jeus neukt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Grammaticale fout

A

Hoe langer de zin, hoe sneller er een grammicale fout in zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Syntactische priming

A

Herhalen van eerder gebruikte zinsconstructies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spraakprobleem

A

Afasie van Broca en van Wernicke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afasie van Broca

A

Telegrafische spraak

17
Q

Afasie van Wernicke

A

Vloeiende spraak, inhoud is zinloos

18
Q

Segmentatieproblemen

A

Welke klank hoort bij welk woord. Wordt opgelost door alle mogelijke woorden te activeren

19
Q

Syllabische grens

A

Bij framboos reageeren mensen eerder op kwaad, maar bij zwijn niet eerder op alcohol of rood

20
Q

Lexicale decisietaak

A

Kiezen tussen een woord en een non woord

21
Q

Cathedraal test

A

Mensen moesten reageren op het woord cathedraal. Dit duurde langer bij cathedruke dan bij yothedraal en hurricard. Je begint dus vooraan met het woord herkennen

22
Q

Verschil lezen en spraak

A

Spaties
Woord in 1x
Terugkijken
Geleerd ipv aangeboren

23
Q

Dyslexie

A

3.6 procent in nl. Vaak een laag fonologisch bewustzijn

24
Q

Grafeem foneem correspondentie

A

Pint en mint, read en dead, bever en bevel

25
Q

Dual route model

A

Je brein heeft de directe en indirecte route om taal te verwerken

26
Q

Indirecte route

A

Gaat langzaam, voor nieuwe woorden. Problemen hier levert fonetische dyslexie

27
Q

Fonetische dyslexie

A

Geen pseudowoord onthouden

28
Q

Directe route

A

Snel, het hele woord bij al bekende woorden. Problemen hier zorgen voor surface dyslexie

29
Q

Surface dyslexie

A

Moeite met uitzonderingen

30
Q

Deep dyslexie

A

Geen nonwoorden, semantische fouten (tafel ipv stoel)

31
Q

Lexical semantic pathway

A

Geschreven naar voorstelbaar/semantic naar gesproken

32
Q

Woordherkenning wordt beinvloed door

A

Frequentieeffect
Verwervingsleeftijd
Gerelateerde context

33
Q

Morfologisch complex

A

Hierbij moet je het woord opdelen in morfemen, of het moet een woord zijn wat je wl opgeslagen hebt in het lexicon.

34
Q

3 soorten morfologisch complex

A

Vervoeging (krant + en)
Afgeleide vormen (schoon + heid)
Samengestelde woorden (bloempot)

35
Q

Embodied cognition

A

Concepten activeren signalen in je sensorische en motorische cortex (bijv bij fietsen gaat het stuk aan wat bij fietsen ook aan gaar)

36
Q

Hoe onthoud ik een concept

A

Door te kijken naar exemplaren, vaak bij abstracte onderwerpen zoals wetenschap

Op basis van prototype

Op basis van regels

37
Q

Concepten op basis van prototype

A

Op te delen in:

Bovengeschikte categorie (dier)
Basiscategorie (vogel)
Ondergeschikte categorie (roodborstje)

38
Q

Bottom up principe

A

Woorden met dezelfde input concurreren
Klemtoon geeft begin van woord aan
Woordgrens na bepaalde fonemen
Restfractie moet lettergreep zijn