Les 13 Flashcards

1
Q

Verbindingssterkte van twee concepten

A

Mate van overlapping
Woordassociatie
Hoe vaak komen ze samen voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Semantisch netwerk

A

Verantwoordelijk voor semantische priming. Streeft naar cognitieve zuiverheid en informatierijkdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Syntaxis

A

Woord classificatieschema van verschillende woorden
Regels over samenvoegen van woordsoorten.
Kan los bestaan van semantiek (kleurloze groene ideeen slapen boosaardig) maar er moet wel een link zijn (ik zag het paard /met de verrekijker/ met de wagen/)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Meertaligheid

A

2 modellen

  1. 2 lexicons zijn vebonden door een gemeenschappelijk semantisch systeem
  2. Alle woorden nemen deel aan het competitieproces voor woordherkenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taal bij dieren

A

Rudimenten van taal (kanzi de bonobo) maar gesproken taal is niet mogelijk door de organisatie van hersenen en de anatomie van het spraakorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sujit Kumar

A

Opgegroeid met kippen. Veel bijgeleerd, behalve spraak. Wijst dat je taal op een bepaald moment moet leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Van zin naar verhaal

A

Met behulp van organisatieschemas. Deze zorgen voor een voorstellinf en context om het verhaal te begrijpen. De context is afhankelijk van de cultuur, en moeilijk voor kids en autisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 typen redeneren

A

Inductief redeneren en deductief redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inductief redeneren

A

Specifiek naar algemeen. Aan de hand van analogien, classificatie en het voortzetten van reeksen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Deductief redeneren

A

Algemeen naar specifiek, aan de hand van de mentale modellen theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 typen problemen

A

Ongestructureerd probleem, gestructureerd probleem, discontinueprobleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ongestructureerd probleem

A

Iets wat je moet weten, wat je niet op een andere manier op kunt lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gestructureerd probleem

A

Toren van hanoi, aan de hand van een (vaak omslachtig) algoritme of heuristiek (vuistregel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Analogie

A

Zoeken naar soortgelijk probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Functionele gefixeerdheid

A

Gebruik van een voorwerp op een andere manier wordt vaak over het hoofd gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Incubatieeffect

A

Er een nachtje over slapen

17
Q

Incubatieeffect

A

Er een nachtje over slapen

18
Q

Beslissingen

A

Vaak niet rationeel, afhankelijk van emoties(impulsief, automatisme en tunnelvisie), effect van gemaakte kosten, eigenbelang ten opzichte van moraal

19
Q

Representativiteitsheuristiek

A

Neiging om homogeniteit te overschatten

20
Q

Gevoeligheid

A

Mogelijkheid om de stimulus van de achtergrondruis te filteren, de bereidheid om ja te zeggen