Les 5 Flashcards

1
Q

Wet van Weber-Fechner

A

∆I/I = constant. Standaard is 100 gram, voelbaar verschil bij 110 gram dus JND is 10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Palmer

A

Proximale stimilus +aannames = perceptie van distale stimilus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Proximale stimulus

A

Feitelijke signalen die je systeem binnenkomen. Bv hoeveelheid licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Distale stimulus

A

Hoe het echt in de wereld is, dus niet onze ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Signaal-detectietheorie

A

Tabel met bovenin het judgement (ja of nee) en links het gevaar (aanwezig of afwezig) bestaat dus uit hit, miss, false alarm en correct rejection

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sensitiviteit

A

Hoe goed de hit-false alarm rate is. Als hij bijvoorbeeld 80 procent van de ziektes eruit haalt maar 5 procent een valse ja geeft, is dit 80-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Criterium

A

Ja, nee alarm rate. Als je een bang bent zeg je misschien bij alles dat het een reeel gevaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 aannames

A

Licht komt van boven, voorwerpen zijn 3d en objecten hebben volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Top down gewaarwording

A

Priming, omkeerbare figuren, subjectieve contouren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zintuigen zijn onvolledig

A

Blinde vlek, knipperen, alleen fovea scherp, saccades

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Marr

A

3 stadia van apperceptie, objecten bestaan uit cilinders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Biederman

A

Alles bestaat uit een verzameling geons (basisvormen). Hoe meer geons je in een voorwerp ziet, hoe makkelijker het te herkennen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 stadia van apperceptie

A

Primaire schets, perceptuele organisatie en patroon en object herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perceptiuele organisatie

A

Wat hoort bij elkaar, perceptuele groepering en figuur en achtergrond scheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Perceptuele groepering

A

Common fate, nabijheid, gelijkheid, geslotenheid, goede voortzetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Patroon en object herkenning

A

Geheugen of kenmerk, template matching

17
Q

Fusiform face area

A

Gebied in brein verantwoordelijk voor verwerking van gezichten. Fouten hierin sorgt voor prosopagnosia

18
Q

Prosopagnosia

A

Geen gezichten herkennen

19
Q

Reicher

A

Woord-superioriteitseffect, we herkennen letters beter wanneer ze binnen een woord vallen

20
Q

Woordsuperioriteitseffect

A

Een stuk kleiner bij dyslecten. Letters zijn beter te herkennen wanneer ze in een woord staan

21
Q

Bar et al

A

Lage spatiele frequentie en hoge spatiele frequentie

22
Q

Lage spatiele frequentie

A

Herkennen van grote vlakken, wazig beeld, geen kleur, goed voor essentie. Verwerkt van v1 naar de orbitofrontale cortex naar de fusiform gyrus

23
Q

Hoge spatiele frequentie

A

Voor randen en details

24
Q

Interactive activation model

A

Verklaring voor woordsuperioriteitseffect. Alles bestaat uit elementen. Letters bestaan uit streepjes, en wanneer er een klopt wordt de gedachte aan de letter iets actiever. Woorden bestaan uit letters en wanneer de letters kloppen word het actiever

25
Q

Rumelhart en McClelland

A

Interactive activation model