Les 7 Flashcards

1
Q

Visuele vervorming

A

Je beeld veranderen, je went hier aan na een bepaalde tijd. De gewenning is sneller wanneer je actief beweeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Metzoff

A

Baby’s imiteren een gezicht na 12-21 dagen. Ze hebben een voorkeur voor gezichten omdat er veel details aan de bovenkant zaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gibson en walk

A

Visuele cliff

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Visuele cliff

A

Bij 2 maanden merk je dat de kids een lagere hartslag hebben, en bij 6 maanden kruipen weinig kids over het glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Habituatie experiment

A

Baby’s zien het verschil tussen een kleine kubus dichtbij en een grote kubus veraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 stappen om beter waar te nemen

A

Meer aandacht voor kenmerken, templates ontwikkelen, grote verschillen beter onderscheiden (r en l chinees)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

illusoire conjuncties

A

Door elkaar halen wat waarbij hoort (jij had dat gezegt toch?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Misbinding

A

Kleur en beweging worden automatisch verbonden (vorm van illusoire conjuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Posner cueing paradigm

A

Wat we bij tutorial gedaan hebben. Een pijl congruent met stimulus zorgt voor een snellere rt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dichotische luistertaak

A

Cocktailparty fenomeen, luister alleen naar een stimulus met je rechteroor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Theorie van de vroege selectie

A

FIlter wisselt af en toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theorie van de late selectie

A

Alles wordt onbewust doorgelaten, wordt bij je KTG gefilterd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Attenuatietheorie

A

Een filter verzwakt maar filtert andere stimuli er niet helemaal uit. Dit is de theorie die het meest gelooft wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2 stadia van visuele perceptie

A
  1. Kenmerkdetectie (kleur)
  2. Kenmerkintegratie (verschillende kenmerken tot 1 geheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parallel zoeken

A

1 rode S tussen allemaal blauwe Sen zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

serieel zoeken

A

1 rode S zoeken tussen rode T’s en blauwe Sen

17
Q

plaatsgebonden of voorwerpgebonden?

A

Voorwerpgebonden. Op een target binnen dezelfde contour als je que reageer je sneller dan een target buiten de contour van je que

18
Q

2 metaforen voor aandacht

A

Zaklamp (spotlight) en zoomlens (hoe meer gefocust, hoe kleiner het gebied)

19
Q

Exogene aandacht

A

Automatisch (flits, klik, etc)

20
Q

Endogene aandacht

A

Vrijwillige focus

21
Q

Theewens

A

Heeft ontdekt dat exogene aandacht altijd, zelfs na training, wint van endogene aandacht

22
Q

Negatieve priming

A

Wanneer je eerst bewust niet ergens op moet focussen en daarna wel, is je RT een stuk langer (paddestoel en wasmachine)

23
Q

Terugkeerinhibitie

A

Je brein gaat niet graag terug naar iets waar het al geweest is. Hier heb je dus ook een langere RT

24
Q

Beroerte cijfers

A

24.000 per jaar, infarct (80) of bloeding (20)

25
Q

Hemineglect

A

Geen aandacht voor stimuli aan een kant van de omgeving, vaak door schade aan de parietale lob