Les 8: Psychosociale ontwikkeling - rol van leeftijdsgenoten Flashcards

1
Q

Wat is de basis van vriendschap?

A

Gelijkheid -> ontwikkelingsgelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het effect van een relatie met peers op de adolescent?

A

Effect op groei en ontwikkeling -> kan zowel pos als neg zijn!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn drie essentiële kenmerken van vriendschap?

A
  1. gelijkheid
  2. wederkerigheid
  3. betrokkenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn belangrijke functies van vriendschap?

A

Elkaar helpen bij ontwikkelingstaken -> normen en waarden, sociale vaardigheden, perspectief ontwikkelen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de theorie van Sullivan (1953) op vriendschap?

A

Sullivan : interpersoonlijke ontwikkelingstheorie -> verschillende fase = nieuwe sociale behoefte -> in de adolescentie is dat intimiteit = voorbereiden op latere romantische en seksuele relaties

Meisjes: vroeger, vaker, meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de theorie van Selman (1980) op vriendschap?

A

Interpersoonlijk perspectief nemen : adolescenten ontwikkelen cognitieve vaardigheden waaronder perspectief nemen (= jezelf verplaatsen in gevoelens en overtuigingen van anderen) = kwalitatief goede relaties onderhouden (ook omgekeerd!!!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de dynamiek van vriendschap?

A
  1. ontstaan: op basis van gelijkheid
  2. duurzaamheid, stabiliteit : afh van de relatiekwaliteit (meisjes vs jongens)
  3. beëindigen : veel redenen, afhankelijk relatiekwaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zijn conflicten in een vriendschapsrelatie altijd negatief?

A

Nee, afhankelijk van frequentie en kwaliteit van de vriendschapsrelatie -> goede manier om sociale vaardigheden aan te leren
vaker conflicten waar emotionele afstand klein is maar effect ook kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vrienden hebben het meeste invloed op een adolescent?

Unilateraal of wederkerige vrienden?

A

Unilateraal -> adolescent wil lijken op deze ene beste vriend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de drie premisses van Hartup omtrent effecten van vrienden?

A
  1. al dan niet vrienden hebben -> sociale competentie en psychische gezondheid
  2. kenmerken van vrienden : gelijkheid (selectie : vrijwillig of gedwongen vs socialisatie)
  3. kwaliteit van de vriendschapsrelatie (perceptie - psychosociaal functioneren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke effecten hebben vrienden op korte termijn?

A

Emotioneel : plezier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke effecten hebben vrienden op lange termijn?

A
  1. sociaal : prosociale vaardigheden
    2.emotioneel : emoties leren uitdrukken, reguleren
  2. cognitief : FOD, perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kunnen vrienden ook negatieve effecten hebben?

A

Afhankelijk van
- kenmerken van vrienden : aanzetten tot deviant gedrag
- lage relatiekwaliteit : conflicten, emotionele problemen
- hoge relatiekwaliteit : self-disclosure, co-ruminatie (typisch meisjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zag Coleman (1961) vriendengroepen en hoe verschilt dit met de visie van nu

A

Coleman : eigen normen en waarden (tegengesteld aan volw,maatschappij = verzet), hecht en exclusief -> negatieve invloed
Nu : niet zo exlusief en hecht (veel verschillen), pos normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke kenmerken hebben deviante vriendengroepen?

A
  1. strakke grenzen
  2. strakke hiërarchie
  3. meer sociale druk tot conformiteit en solidariteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee factoren spelen een belangrijke rol bij de invloed van vriendegroepen?

A
  1. normen en waarden van de groep
  2. identificatie met de groep (= vatbaarheid vd groepsleden)
16
Q

Welke invloeden heeft een vriendengroep op de adolescent?

A
  • vnl pos effect : normen, waarden, steun, identiteit
  • negatief effect ook mogelijk : vral bij negatieve/gedwongen selectie
  • ook invloed wanneer men niet tot de groep behoort : risicogedrag
17
Q

Welke invloed heeft de vriendengroep op gedrag en emoties/alg welbevinden van de adolescent?

A
  • gedrag : veel invloed
  • emoties en algemeen welbevinden : minder invloed -> eerder beïnvloed door beste vrienden en niet door opp vrienden of vriendengroep
18
Q

Door welke 2 processen wordt de sociale status op school bepaald?

A
  • sociale acceptatie
  • sociale verwerping
19
Q

Welke 5 statusgroepen bestaan er op school ?

A
  • populair
  • genegeerd
  • controversieel
  • verworpen
  • gemiddeld
20
Q

Welke twee verschillende groepen van verworpen jongeren bestaan er? Wat is een gelijkenis en wat is een verschil?

A
  • agressief verworpen : verstorend gedrag
  • onderworpen verworpen : weinig sociale interactie

Belangrijke gelijkenis = ontbreken van prosociaal gedrag

21
Q

Hoe kan je pesten aanpakken op school?

A

Inzetten op alle factporen, volwassenen hebben een grote verantwoordelijkheid, pestgedrag aanpakken niet de vermeende oorzaak vh pesten

22
Q

Welke soort jongeren zijn typisch daders in het pesten?

A

Controversiële jongeren (acceptatie + / verworpen +)

23
Q

Hoe verhoudt de relatie met ouders zich tov de relatie met peers?

A

Het is eerder een samenspel : geen tegenbeweging

24
Q

Welke twee theorieën bestaan er bij de relatie met ouders tov peers?

A
  • divergentie : verschillende relaties bieden verschillende context voor ontwikkeling, verschillende sociale behoeftes
  • convergentie : hechtingstheorie -> ouder/kind relatie bepaalt hoe adolescent peer relaties zal aangaan (veilig vs onvelig intern werkmodel)
25
Q

Wat is een tussenoplossing / modificatie van de Sullivan theorie ivm relatie met ouders vs. peers?

A

Verschillende relaties is het best voor het vervullen van de verschillende sociale behoeftes maar deze zijn niet uniek inzake aanbieden relationele voordelen

26
Q

Hoe verloopt de compensatie ivm relatie ouders vs peers

A

Ouders kunnen compenseren voor gebrek aan steun in relatie met peers, omgekeerd niet !!!

27
Q

Wat is het sociale interactie model

Opvoeding als bron voor relatie met peers

A

Opvoeding lokt bepaald gedrag uit bij jongere die dit ook zal hanteren in relatie met peers (vb. democratische opvoeding -> minder vatbaar voor neg groepsinvloeden)