Les 10: Internaliserende problemen Flashcards

1
Q

Uit welke drie componenten bestaat angst?

A
  1. fsyiologisch
  2. gedrag
  3. cognitief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk typisch verloopt heeft een angstreactie?

A
  1. activatie autonoom ZS: noradrenaline
  2. cognitief : inschatten situatie
  3. cortisol : anti-stress hormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verschilt de cortisolpiek bij jongeren ivm volwassenen -> gevolg?

A

Cortisolpiek bij jongeren maar later en ook korter -> gevoeliger voor stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het besluit over angst? Welke factoren bepalen hoe angstgevoelig iemand is?

A
  • genetische factoren (vb. werking cortisolsysteem, scherpstelling stress-systeem)
  • aangeleerd gedrag (vb. social referencing als kind, cognitieve vaardigheden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kunnen lichamelijke klachten vasthangen aan emoties zoals angst en verdriet?

A

Via gut-brain axis : zenuwuiteinden v vreesreactie liggen dicht bij zenuwen MD-stelsel -> somatoforme stoornissen : lichamelijke klachten zonder duidelijke medische oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer spreekt men van een stoornis?

A

Angst of verdriet die niet vanzelf over gaat (blijft bestaan) en het dagelijks functioneren verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer gaat een probleem over naar een stoornis?

A

Afhankelijk van verschillende factoren : genetisch, opvoeding, psychologische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke twee soorten benaderingen bestaan er voor een stoornis?

A
  • categoriale benadering: stoornis = duidelijk begrensd, afzonderlijke eenheid met vaste symptomen
  • dimensionele benadering: stoornis = extreme vorm van de normale ontwikkeling met individueel wisselende combinaties van symptomen, glijdende schaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een echte angststoornis?

A

Angst die gepaard gaat met
- lichamelijke klachten
- cognitieve vertekeningen
- problemen in functioneren
- afwezigheid van pos coping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor wordt een angststoornis bepaald, welke twee factoren?

A
  1. genetisch (30%) : verlegen temperament (behavioral inhibition) te weinig doelbewuste controle (effortful control)
  2. omgeving (70%) : trauma, helicopter parents, druk buitenwereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke zes verschillende soorten angststoornissen bestaan er?

A
  1. paniekaanval, -stoornis
  2. specifieke fobie
  3. sociale fobie
  4. OCD
  5. PTSS
  6. gegeneraliseerde angststoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een paniekaanval?

A

Intense angst die plots en snel opkomt -> lichamelijk + cognitief (derealisatie, depersonalisatie) kan uitgelokt worden door een specifieke situatie of op zichzelf staan

Niet door fysieke beperking of drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een paniekstoornis?

A

Regelmatig onverwachte paniekaanval -> angst over volgende aanval, zorgen over consequenties van de aanval, gedragsverandering in samenhang met de aanval)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Met welke fobie komt een paniekstoornis vaak samen voor?

A

Agorafobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een specifieke fobie?

A

= overdreven en onredelijke angst bij blootstelling aan een specifiek vw/situatie of de gedachte eraan -> stoort dagelijks functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een sociale fobie? Wat is een belangrijk kenmerk hiervan?

A

= angst voor situatie waarin men sociaal moet functioneren of blootstaat aan oordeel v anderen -> negatieve spiraal : je gaat het minder doen en wordt er ook slechter in

17
Q

Welke drie denkfouten kan een jongere met een sociale fobie maken?

A
  1. preoccupatie met negatieve aspecten
  2. verkeerde interpretatie van ambigue aspecten
  3. catastrofaal interpreteren en overgeneraliseren
18
Q

Welke vier clusters van symptomen komen voor bij PTSS?

A
  1. herbeleving
  2. vermijding
  3. stemming
  4. prikkelbaarheid
19
Q

Waarom doen we soms aan watchful waiting bij PTSS?

A

Bij meeste adolescenten PSS-klachten kort na trauma maar 80-90% ontwikkelt geen PTSS? -> afwachten

20
Q

Wat zijn risicofactoren en beschermende factoren van PTSS?

A
  • type en ernst van de trauma
  • aantal traumatische ervaringen
  • appraisal trauma (betekenis geven aan trauma)
  • copingsstijl (pass, actief)
  • sociale steun
21
Q

Wat is een gegeneraliseerde angststoornis?

A

buitensporige angst of bezorgdheid die ged 6 maanden vaker wel dan niet voorkomt -> bron v angst heeft globaal karakter

rusteloosheid, vermoeidheid, concentratie, prikkelbaarheid, spierspanning, slaapproblemen

22
Q

Wat is het kernsymptoom van een stemmingsstoornis en met welke 2 verschijnselen gaat dit gepaatd?

A

Kernsymptoom = afwijkende stemming -> vrolijk (manie) of somber (depressie)
cognitieve en lichamelijkle verschijnselen

23
Q

Depressie gaat gepaard met cognitieve vertekeningen -> hoe denken depressieve jongeren?

A
  • inhoud : negatief gekleurd
  • manier : slechte gebeurtenis : intern, globaal, stabiel (itt pos gebeurtenis : extern, specifiek, onstabiel)
24
Q

Wat is depressie?

A

Gevoelens van somheid/lusteloosheid
- zonder directe aanleiding
- langer en heftiger
- blokkeert adequaat handelen

25
Q

Op welke vier niveau’s manifesteert een depressie zich

A
  • affectief : sombere stemming
  • cognitief : onoplosbaarheid
  • motivationeel : geen zin
  • lichamelijk
26
Q

Hoe varieert het beeld van een depressie met de leeftijd?

A
  • vroege ado: rusteloos, antisociaal gedrag, opstandig
  • midden en late ado: vervreemding, zelfkritiek, drugs, zelfmoord
27
Q

Wat is een dysthyme stoornis?

A

Depressie light -> gedurende minstens 2 jaar, bij adolescenten 1 jaar

28
Q

Wat zijn volgens DSM-V drie criteria voor anorexia nervosa?

A
  1. weigering om LG in stand te houden
  2. angst om dik te worden
  3. stoornis in perceptie eigen LG of omvang
29
Q

Waarom gebeurt de herkenning van anorexia nervosa vaak pas laat?

A
  1. diëten = populair
  2. vaak geleidelijke veranderingen
  3. verbergen
30
Q

Op welke manier houdt anorexia nervosa zichzelf in stand?

A
  1. foute denkpatronen : eigenwaarde hangt af van fysiek, geobsedeerd
  2. extreme behoefte aan controle door gebrek aan autonomie
  3. vasten = bron van problemen (foutief verzadigingpatroon, excessieve lichaamsbeweging…)