Les 7 Flashcards
1
Q
cum + ablativus
A
Met
Samen met
2
Q
Mortuus
A
Gestorven
Dood
3
Q
In + ablativus
A
In
Op
Bij
4
Q
Forum
A
Forum
Markt(plein)
5
Q
Ambulare
A
Wandelen
6
Q
Nihil
A
Niets
7
Q
iucundus
A
Aangenaam
Innemend
8
Q
Itaque
A
Daarom
Dus
9
Q
Portare
A
Dragen
Brengen
10
Q
Thermae
= v vrouwelijk
= mv meervoud
A
Thermen
Badhuis
11
Q
Voluptas
A
Genoegen
12
Q
Genitivus van voluptas
A
voluptatis
13
Q
amare
A
Houden van
Verliefd zijn op
14
Q
num?
A
Toch niet?
Soms?
15
Q
Aqua
A
Water
16
Q
Currere
A
Hardlopen
Rennen
17
Q
primo
A
Eerst
18
Q
manere
A
Blijven
Wachten
19
Q
oculus
A
Oog
20
Q
sine + ablativus
A
zonder
21
Q
mens
A
geest
Bewustzijn
22
Q
Genitivus van mens
A
mentis
23
Q
spectare
A
kijken (naar)
Bekijken
24
Q
medicus
A
Arts
Dokter
25
Q
unus
A
Een (1)
26
Q
e / ex + ablativus
Voor medeklinkers: ex en e
Voor klinkers en voor h: alleen ex
A
uit, van
27
Q
nonne?
A
(dan) niet?