Les 6 Flashcards
1
Q
laetus
A
Blij
Vrolijk
2
Q
Praecipitare
A
(naar beneden) gooien
Storten
3
Q
Necare
A
Doden
4
Q
Alius, alia, aliud
A
ander
5
Q
Superare
A
Overtreffen
(Over)winnen
6
Q
Pugnare
A
Vechten
Strijden
7
Q
Multus
A
Veel
Talrijk
8
Q
Auxilium
A
Hulp
9
Q
Ubique
A
Overal
10
Q
Defendere
A
Afweren
Verdedigen
11
Q
Femina
A
Vrouw
12
Q
Abducere
A
Afvoeren
Wegbrengen
13
Q
Arma
A
Wapens
14
Q
Genitivus van arma
A
Armorum
15
Q
Pirata
A
Piraat
Zeerover
16
Q
Mater
A
Moeder
17
Q
Genitivus van mater
A
Matris
18
Q
Magnus
A
Groot
19
Q
Solus
A
Alleen
20
Q
Nauta
A
Zeeman
Matroos
21
Q
Navis
A
Schip
22
Q
Genitivus van Navis
A
Navis
23
Q
Secundus
A
Gunstig
24
Q
Ventus
A
Wind
25
Q
Maestus
A
Bedroefd
26
Q
terra
A
Aarde
Land
Grond
27
Q
Ad + accusativus
A
Naar
Tot
Voor
Tegen
Bij