Les 5 Flashcards

1
Q

Ante + accusativus

A

Voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ludere

A

Spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Semper

A

Altijd, steeds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Patronus

A

Verdediger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Causa

A

Rechtszaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Causa

A

Rechtszaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dicere

A

Zeggen, spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dum

A

Terwijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Appropinquare + dativus

A

Naderen
Dichterbij komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Epistula

A

Brief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Legere

A

Lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nox

A

Nacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genitivus van nox

A

Noctis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Iudex

A

Rechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genitivus van Iudex

A

Iudicis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dormire

A

Slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Novus

A

Nieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Invadere

A

Binnendringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Sumere

A

Nemen
Pakken
Grijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Decedere

A

Weggaan
Vertrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Accurrere

A

Komen aanrennen
Toesnellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Dominus

A

heer (des huizes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fur

A

Dief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Genitivus van fur

A

Furis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Quaerere

A

Zoeken (naar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Reus

A

Verdachte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fuga

A

Vlucht

28
Q

Solere

A

Gewoon zijn

29
Q

Orator

A

Redenaar

30
Q

Genitivus van orator

A

Oratoris

31
Q

Plaudere

A

Klappen

32
Q

Gaius et Lucius ante basilicam Iuliam sedent

Basilicam: de basilica Iulia

A

Gaius en Lucius zitten voor de Basilica Iulia

33
Q

Et Quintum exapectant

A

En zij wachten op Quintus

34
Q

Ludunt, nam ludere amicis semper placet

A

Zij spelen, want spelen behaagt de vrienden altijd

35
Q

Lucius: Quintus venire cessat

A

Lucius zegt: Quintus aarzelt om te komen

36
Q

Cur basilicam non intramus?

A

Waarom gaan wij de basilica Iulia niet binnen?

37
Q

Pater Quinti, patronus causae, iam dicit

A

De vader van Quintus, de verdediger van de rechtszaak, spreekt al

38
Q

Tum Quintum vident

A

Vervolgens zien zij Quintus

39
Q

Dum basilicae appropinquat, epistulam legit

A

Terwijl hij de basilica Iulia nadert, leest hij en brief

40
Q

Gaius: salve, amice! Cur cessas? Properare debemus

A

Gaius zegt: gegroet, vriend! Waarom treuzel je? Wij moeten ons haasten.

41
Q

Quintus: salvete, amici!

A

Quintus zegt: gegroet, vrienden!

42
Q

Iam propero, sed epistulam lego, epistulam Flaviae

A

Ik haast mij al, maar ik lees een brief, een brief van Flavia

43
Q

Tandem amici basilicam intrant et audiunt

A

Eindelijk komen de vrienden de basilica Iulia binnen en zij horen:

44
Q

Nox est, iudices, cuncti dormiunt

A

Het is nacht, rechters, allen slapen

45
Q

Aliquis in villam novam Rutilii invadit

A

Iemand dringt het nieuwe landhuis van Rutilius binnen

46
Q

Cubiculo Semproniae appropinquat, intrat.

A

Hij nadert de slaapkamer van Sempronia en gaat naar binnen.

47
Q

Nunc homo smaragdos sumit et decedit

A

De man pakt nu de smaragd en vertrekt

48
Q

Statim Sempronia hominem audit et clamat

A

Sempronia hoort de man meteen en schreeuwt

49
Q

Dum servi accurrunt, Sempronia stat et lacrimas dat.

A

Terwijl de slaven komen aanrennen, staat Sempronia er en moet zij huilen.

50
Q

Tandem etiam dominus accurrit

A

Eindelijk komt ook de heer des huizes aanrennen

51
Q

Tum: Sulpicium non video. Ubi est?

A

Dan zegt hij: ik zie Sulpicius niet. Waar is hij?

52
Q

Servi, dum furem quaerunt, etiam cubiculum rei intrant

A

De slaven komen de slaapkamer van de verdachte binnen, terwijl zij de dief zoeken

53
Q

Subito clamant: hic sunt smaragdi

A

Plotseling roepen zij: hier zijn de smaragden

54
Q

Sed reus arte et graviter dormit

Arte et graviter = diep en vast

A

Maar de verdachte slaapt diep en vast

55
Q

Sulpicius fur non est, iudices, nam fures, dum fugae se dant, dormire non solent

A

Sulpicius is niet de dief, rechters, want dieven, terwijl zij op de vlucht slaan, slapen zij gewoonlijk niet.

56
Q

Homines rident et Domitio oratori plaudunt

A

De mannen lachen en zij klappen voor redenaar Domitius

57
Q

Sed iudicibus verba patroni non placent - sedent et tacent

A

Maar de woorden van de verdediger behagen de rechters niet - zij zitten en zwijgen

58
Q

Video

A

Ik zie

59
Q

Debemus

A

Wij moeten

60
Q

Verbum

A

Woord

61
Q

Audis

A

Jij hoort
Jij luistert naar

62
Q

Intrare

A

(Naar) binnengaan
Binnenkomen

63
Q

Cessas

A

Jij aarzelt
Jij treuzelt

64
Q

Statim

A

Meteen
Onmiddellijk

65
Q

Homines

A

Mannen
Mensen