Les 4 Flashcards

1
Q

Circus

A

Circus
Renbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Intrare

A

(naar) binnengaan
Binnenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Homo

A

Mens, man

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sedere

A

Zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diu

A

Lange tijd
Lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spectaculum

A

Schouwspel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hominis

A

Genitivus van man, mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Procul

A

Van verre
In de verte
Ver weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Avus

A

Grootvader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Senator

A

Senator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genitivus van consul

A

Consulis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bonus

A

Goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Salutare

A

Groeten
Begroeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genitivus van senator

A

Senatoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sedere

A

Zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Videre

A

Zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Deus

A

God

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Simulacrum

A

Beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verbum

A

Woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Populus

A

Volk
Publiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ave!

A

Gegroet!
Hallo!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pater

A

Vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dare

A

Geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Signum

A

Teken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Tandem

A

Eindelijk
Tenslotte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Amor

A

Liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Regina

A

Koningin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Genitivus van pater

A

Patris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Dea

A

Godin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Cogitare

A

Denken (aan)

31
Q

Incitare

A

Aansporen
Aanvuren

32
Q

Genitivus van amor

A

Amoris

33
Q

Ardor

A

Vurigheid
Temperament

34
Q

Neque

A

En niet
Ook niet
Maar niet

35
Q

Furor

A

Razernij
Geestdrift

36
Q

Genitivus van furor

A

Furoris

37
Q

Clamor

A

Geschreeuw

38
Q

Genitivus van ardor

A

Ardoris

39
Q

Genitivus van clamor

A

Clamoris

40
Q

Genitivus van imperator

A

Imperatoris

41
Q

Apparere

A

Verschijnen

42
Q

Ridere

A

Lachen

43
Q

Sed

A

Maar

44
Q

Clamare

A

Roepen
Schreeuwen

45
Q

Quintus et Flavia circum maximum intrant

A

Quintus et Flavia komen het circus maximus binnen

46
Q

Ibi iam multi homines sedent

A

Daar zitten al vele mensen

47
Q

Iam diu spectaculum exspectant

A

Zij wachten al lange tijd op het schouwspel

48
Q

Ibi Sedet Annius consul

A

Daar zit consul Annius

49
Q

Non procul sedent Flavius senator, avus Flaviae, et Servilius senator, amicus bonus Domitiorum

A

In de verte zitten senator Flavius, de grootvader van Flavia, en senator Servilius, de goede vriend van Domitius.

50
Q

Quintus er Flavia senatores salutant

A

Quintus en Flavia groeten de senatoren

51
Q

Tum Corneliam et Claudiam, amicas Flaviae, vident et iis innuunt

A

Vervolgens zien zij Cornelia en Claudia, de vriendinnen van Flavia, en zij zwaaien naar hen

52
Q

Iam imperator apparet

A

De keizer verschijnt al

53
Q

Ave Caesar! Populus imperatorem salutat, ave Caesar!

A

Gegroet Caesar! Het volk groet de keizer, gegroet Caesar!

54
Q

Tum homines tacent et verba imperatoris Hadriani audiunt

A

Vervolgens zwijgen de mensen en horen zij de woorden van keizer Hadrianus

55
Q

Nunc pompa (beeldenoptocht) venit

A

Nu komt de beeldenoptocht

56
Q

Flavia: ecce simulacra deorum!

A

Flavia zegt: kijk naar de beelden van de goden!

57
Q

Ibi est Iuppiter, pater hominum atque deorum,

A

Daar is Jupiter, de vader van de mensen en van de goden

58
Q

Ibi Iuno, Regina dearum

A

Daar is Juno, de koningin van de godinnen

59
Q

Quintus: et ibi etiam Venus apparet, dea amoris.

A

Quintus zegt: en daar verschijnt zelfs Venus, de godin van de liefde

60
Q

Flavia ridet et Quintus gaudet

A

Flavia lacht en Quintus is blij

61
Q

Tandem quadrigae (vierspannen) apparent

A

Tenslotte verschijnen de vierspannen

62
Q

Imperator signum spectaculi dat

A

De keizer geeft het teken van het schouwspel

63
Q

Statim aurigae equos incitant, statim equi evolant

A

Meteen sporen de wagenmenners de paarden aan, onmiddellijk duiven de paarden weg

64
Q

Quantus (wat een) ardor equorum!

A

Wat een temperament van de paarden!

65
Q

Quantus clamor hominum!

A

Wat een geschreeuw van de mensen!

66
Q

Quantus furor populi!

A

Wat een geestdrift van het volk!

67
Q

Homines non iam sedent

A

De mensen zitten niet meer

68
Q

Sed stant et clamant

A

Maar ze staan en roepen

69
Q

Spectaculum placet

A

Het schouwspel behaagt hem

70
Q

Placet Circus Maximus

A

Het circus Maximus bevalt hem

71
Q

Etiam Quintus et Flavia clamant et aurigas incitant

A

En zelfs Quintus en Flavia roepen en zij sporen de wagenmenners aan en zij denken niet aan Kreta

72
Q

Lees tekst les 1

A
73
Q

Lees tekst les 2

A