Les 6 Intellectuele ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

Intelligentie

A

(1) je aan te passen,
(2) te beoordelen,
(3) te begrijpen,
(4) te redeneren
(5) om te gaan met anderen mensen, objecten en symbolen, en deze te begrijpen en
(6) doelgericht te handelen, rationeel te denken en efficiënt om te
gaan met de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk deel van de mensen heeft een IQ tussen de 85 en 115?

A

68%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welk IQ ben je zwak begaafd

A

85-70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk deel van de mensen is zwak begaafd?

A

13.6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer ben je geestelijk gehandicapt?

A

minder dan 70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk deel van de mensen is geestelijk gehandicapt

A

2.3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer ben je meer begaafd?

A

Bij een IQ tussen de 115 en 130

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk deel van de mensen is meer begaafd?

A

13.6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer ben je hoog begaafd?

A

Bij een IQ van 130+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk deel van de mensen is hoog begaafd?

A

2.3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Carrol

A

3 stratum theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drie stratum theorie

A

een theorie die stelt dat intelligentie erg complex is en met veel dingen te maken heeft. Het model bestaat uit drie verschillende lagen van
intelligentie. Het begint met een algemene vorm van intelligentie (g). Deze algemene vorm bestaat uit acht verschillende soorten, waarbij deze soorten specifieke
domeinen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 8 soorten intelligentie vallen onder algemene intelligentie volgens Carrol?

A

Fluid intelligence
Cristallized intelligence
General memory learning
Broad visual perception
Broad auditory perception
Broad retrieval ability
Processing speed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fluid intelligence

A

inductie, kwantitatief
redeneren, sequentiële redenering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Crystallized intelligence

A

vocabulaire kennis,
gedrukte taal (lezen), taalbegrip  aangeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

General memory learning

A

breedte van je
(werk)geheugen, hoeveel je op korte termijn kan onthouden, associatief geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Broad visual perception

A

visualisatie, spatiële relaties, sluitsnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

broad auditory perception

A

gesproken geluiden discriminatie, algemene geluiden discriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Broad retrieval ability

A

creativiteit, ideationele spreekvaardigheid, naamgevingsfaciliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Broad cognitive speediness

A

perceptuele snelheid, numerieke faciliteiten, snelheid van het
afleggen van toetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Processing speed

A

simpele reactietijd, keuze reactietijd, semantische verwerkingssnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gardner

A

9 vormen van intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gardner’s 9 vormen van intelligentie

A

Naturalistisch
Muzikaal
Logisch mathematisch
Existentieel
Interpersoonlijk
Lichaam-kinetisch
Taalkundig
Intrapersoonlijk
Ruimtelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Naturalistische intelligentie

A

het begrijpen van levende dingen en het lezen van de natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Muzikale intelligentie
het onderscheiden van geluide, toonhoogte, ritme enz.
26
Logisch-mathematische intelligentie
het kwantificeren van dingen, hypothesen maken en deze bewijzen
27
Existentiele intelligentie
levensvragen als ‘waarom leven we?’ en ‘waarom gaan we dood?’ aanpakken
28
Interpersoonlijke intelligentie
het aanvoelen van andermans gevoelend en motieven
29
Lichaam kinesthetische intelligentie
Het coordineren van je geest met je lichaam
30
Taalkundige intelligentie
Het vinden van de juiste woorden om te uiten wat je bedoelt
31
Intrapersoonlijke intelligentie
Het begrijpen van jezelf, wat je voelt en wil
32
Ruimtelijke intelligentie
Het visualiseren van de wereld in 3D
33
3 criteria voor het hebben van een verstandelijke beperking volgens het AAIDD
- Het moet vastgesteld zijn voor de 18 jaar - Er moet sprake zijn van een intellectueel tekort ( minder dan 70) - Er is moeite met adaptatie
34
Intellectueel functioneren
mentale mogelijkheden als redeneren, probleemoplossing, plannen, abstract denken, oordelen, academisch leren (= het vermogen om volgens de traditionele onderwijsmethoden te leren op school) en experimenteel leren (= leren door ervaringen, trial & error, observatie). Deze mentale vaardigheden worden gemeten met een IQ-test, waarbij een score van 70 of lager (= twee standaarddeviaties onder het gemiddelde) laat zien dat er een significant cognitief te kort is, en er sprake is van een verstandelijke beperking
35
Adaptief functioneren
vaardigheden die nodig zijn om onafhankelijk en verantwoordelijk te kunnen leven. Wanneer je gelimiteerde vaardigheden hebt is het lastig om leeftijdsgerelateerde gedragingen te laten zien, en heb je hulp nodig om je school af te maken, te werken en onafhankelijk te leven. Er zijn verschillende tests om tekorten in adaptief functioneren te meten
36
Waaruit bestaat adaptief gedrag?
- Conceptuele vaardigheden - Sociale vaardigheden - Praktische vaardigheden
37
Welke skills hebben we nodig om zefstandig te kunnen leven in het dagelijks leven?
- Communicatie - Sociale vaardigheden - Onafhankelijkheid - Functioneren op school of werk
38
Neurocognitieve stoornis
Bv bij een ongeluk, als je hierna achteruit gaat in je adaptieve of intellectuele vermogen, tot de ernst dat je een vergelijkbaar niveau hebt met iemand die een verstandelijke beperking heeft
39
Welke kind factoren zorgen voor variabiliteit in intelligentie
genen, genotype-omgevingsinteractie, geslacht
40
Welke proximale omgevingsfactoren zorgen voor variabiliteit in intelligentie
De directe omgeving, de familie en de school
41
Welke distale omgevingsfactoren zorgen voor variabiliteit in intelligentie
Gemeenschapsdingen, zoals armoede en etniciteit
42
Geslachtsverschillen bij intelligentie
- De extreme waarden komen vaker voor bij jongens - Meisjes zijn sterker in verbale spreekvaardigheid, schrijven en perceptuele snelheid Jongens zijn sterker in visueel ruimtelijke verwerking, wetenschap en mathematische problemen oplossen - Het gemiddelde IQ is zo goed als identiek
43
Verband armoede en intelligentie
Hoe langer kinderen in armoede leven, hoe lager hun IQ
44
Welk deel van de mensen heeft een verstandelijke beperking?
1-2.5% van de mensen
45
Welk deel van de mensen met een verstandelijke beperking heeft een milde verstandelijke beperking?
85%
46
Bij welk gender komt een verstandelijke beperking het vaakste voor?
Mannen meer dan vrouwen
47
In welk deel van de gevallen is een verstandelijke beperking erfelijk?
5% van de gevallen
48
Op welke manieren kun je een verstandelijke beperking erven?
- Autosomale recessieve fouten van het metabolisme - Afwijkingen in enkelvoudige genen - Chromosomale afwijken, zoals het fragile X syndroom
48
Hoevaak komt een verstandelijke beperking door embryonale ontwikkeling?
30%
48
Op welke manier kunnen omgevingsfactoren verantwoordlijk zijn voor verstandelijke beperkingen?
Voedsel ontbering, weinig verzorging en een gebrek aan sociale/ linguistische en andere contextuele stimulatie
49
Wat valt er onder embryonale ontwikkeling?
Chromosomale veranderingen als Down en prenatale schade door giftige stoffen
49
Welke factoren spelen een rol bij verstandelijke beperking?
- Erfelijkheid - Embryonale ontwikkeling - Omgevingsfactoren - Mentale stoornissen - Zwangerschap en perinatale problemen - Algemene medische condities
50
In welk deel van de gevallen zijn omgevingsfactoren verantwoordelijk voor de verstandelijke beperking?
15-20%
51
Welke mentale stoornissen kunnen invloed hebben op de ontwikkeling van een verstandelijke beperking?
Autisme en andere pervasieve ontwikkelingsstoornissen
52
In welk deel van de gevallen zijn zwangerschap en perinatale problemen verantwoordelijk voor verstandelijke beperking?
10%
53
Hoe zijn zwangerschap en perinatale problemen verantwoordelijk voor verstandelijke beperking?
Foetale ondervoeding, prematuriteit, virale en andere infecties en trauma
54
In werk geval zijn algemene medische condities verantwoordelijk voor verstandelijke beperking?
5% van de gevallen
55
Welke algemene medische condities zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een verstandelijke beperking?
Infecties, trauma, vergiftiging
56
Tweegroepsbenadering van de etiologie
Mensen met een VB vallen in 1 van de 2 groepen 1. Organische groep 2. Cultureel-familiale groep
57
Organische groep
er is een biologische oorzaak voor de verstandelijke beperking > vaker bij ernstige verstandelijke beperkingen, en gaat samen met andere fysieke beperkingen. Het is gelijk bij alle etnische en SES-groepen
58
Cultureel familiale groep
er is geen duidelijke oorzaak voor de verstandelijke beperking, soms heeft een ander familielid het ook > komt vaker voor bij een milde verstandelijke beperking, en komt vaker voor bij minderheidsgroepen en lage SES-groepen. Het is niet geassocieerd met fysieke of medische beperkingen
59
Wat voor mentale beperking heb je bij een IQ van 70-55
Milde mentale beperking
60
Wat voor mentale beperking heb je bij een IQ van 55-40
Matige mentale beperking
61
Wat voor mentale beperking heb je bij een IQ van 40-25
Ernstige mentale beperking
62
Wat voor mentale beperking heb je bij een IQ van 25 of lager
Zeer ernstige, grondige mentale beperking
63
Welke mate van steun heb je nodig bij een milde mentale beperking?
Intermitterende ondersteuning
64
Welke mate van steun heb je nodig bij een matige mentale beperking?
beperkte ondersteuning
65
Welke mate van steun heb je nodig bij een ernstige mentale beperking?
Uitgebreide ondersteuning
66
Welke mate van steun heb je nodig bij een zeer ernstige, grondige mentale beperking?
Doordringende ondersteuning
67
Wat zijn de 4 AAIDD- categorien van risico voor verstandelijke beperkingen?
1. Biomedisch 2. Sociaal 3. Gedragsmatig 4. Academisch
68
Prenatale biomedische risicofactoren
chromosomale stoornis, syndromen, metabolische stoornissen, leeftijd van ouders
69
perinatale biomedische risicofactoren
Prematuur, geboortemoeilijkheden
70
Postnatale biomedische risicofactoren
Ondervoeding of hersenschade
71
Prenatale sociale risicofactoren
armoede, ondervoeding, huiselijk geweld
72
perinatale sociale risicofactoren
geen toegang tot kraamzorg
73
Postnatale sociale risicofactoren
Armoede, chronische ziekten in de familie, slechte ouder-kind interactie
74
prenatale gedragsmatige risicofactoren
drugsgebruik, alcoholgebruik, roken, onverantwoordelijkheid
75
Perinatale gedragsmatige risicofactoren
Afwijzing om te zorgen, verlaten van het kind
76
postnatale gedragsmatige risicofactoren
Misbruik en verwaarlozing, huiselijk geweld, geen veiligheid, moeilijk temperament
77
prenatale academische risicofactoren
cognitieve beperkingen van ouders, geen voorbereiding op ouderschap
78
perinatale academische risicofactoren
geen medische verwijzingen
79
postnatale academische risicofactoren
slecht ouderschap, late diagnose, geen speciaal onderwijs
80
Mensen met een milde mentale beperking
Vaak vroeg niet te onderscheiden van normale kinderen. Tegen het einde van de tienerjaren verwerven ze de vaardigheden van ongeveer een 11-jarige, en blijven hierin hangen. Bevat 85% van de mensen met een VB
81
Mensen met matige mentale retardatie/ beperking
Ze ontwikkelen communicatievaardigheden tijdens de vroege kinderjaren, profiteren van sociale training en een beroepsopleiding en kunnen zichzelf met matige supervisie verzorgen. Ze hebben moeite met sociale conventies, wat invloed heeft op de peerrelaties in de de adolescentie. Ontwikkelen vaak niet verder dan 7-8 jaar. Vaak comorbide met autisme, psychoses of zelfbeschadigend gedrag. 10% van de mensen met een verstandelijke beperking heeft een matige beperking
82
Mensen met ernstige mentale retardatie
Ontwikkelen weinig tot geen communicatieve vaardigheden in de kindertijd, maar leren praten rond de schoolleeftijd. Ze worden getraind om basisvaardigheden qua zelfverzorging te ontwikkelen en kunnen het lezen van 'overlevings' woorden onder de knie krijgen, maar echt lezen lukt ze niet. Als volwassenen kunnen ze onder toezicht simpele taken uitvoeren. Ze leven vaak in groepshuizen of bij de familie en kunnen zich goed aanpassen. Mensen met een ernstige verstandelijke beperking laten vaak comorbiditeit zien met autisme, psychoses of zelfbeschadigend gedrag. Dit is ongeveer 3-4% van de mensen met een verstandelijke beperking
83
Hoe maak je een ruwe schatting van iemands IQ
Mentale leeftijd: chronologische leeftijd x100
84
VB en psychiatrische kenmerken
- 3-4x zoveel kans op comorbide stoornissen, bv ADHD, autisme of angst - Aard van de As 1 stoornis is hetzelfde als bij reguliere mensen. Ook medicatie werkt hetzelfde
85
Sterke punten mensen met down
Visueel gebied en sociaal functioneren
86
Zwakke punten bij down
taalexpressie en uitspraak. Na 40 jaar postmortale neurale defecten
87
Williams syndroom
Het Williams Syndroom is een zeldzaam syndroom wat zich uit in een elf-achtig gezicht (kleine onderkaak, prominente wangen), een groeistoornis en een ouder uiterlijk in de late adolescentie. Daarnaast zijn ze qua gedrag angstig, hebben ze fobieën, last van hyperactiviteit, zijn ze extreem aardig in interacties, maar krijgen ze slechte sociale beoordelingen. Dit syndroom gaat vaak samen met een milde tot matige verstandelijke beperking, met een IQ tussen de 50-70. Ze zijn goed met geluiden en muziek, maar de visueel-ruimtelijke vaardigheden zijn slecht
88
Prader Willi syndroom
Mensen met het Prader-Willi Syndroom hebben vaak amandelvormige ogen, een naar beneden gebogen mond, een klein postuur, kleine handen en voeten, slechte spieren, onderontwikkelde geslachtsklieren en obesitas. Gedragsmatig eten ze heel veel, hebben ze obsessies en compulsies, driftbuien, zijn ze agressief, luisteren ze slecht en zijn ze impulsief. Ze zijn goed in visuele verwerking, maar hebben een minder goed geheugen. Het IQ ligt rond de 70
89
Waar is de hielprik voor
PKU, fenylketonurie waar fenylalanine niet wordt omgezet naar aminozuren. Te hoge waarden hiervan zijn schadelijk voor de hersenen
90
Wat kunnen de gevolgen zijn van een VB?
- Mentale gezondheidsproblemen bij de ouders - Risico op onenigheid, huiselijk geweld of echtscheiding - Kindermishandeling of verwaarlozing - Ernstig pesten of sociale uitsluiting door leeftijdsgenoten - Ernstige deprivatie of armoede
91