Les 3 Angststoornissen Flashcards

1
Q

Definitie angst

A

Een toekomst georiënteerde emotie, gekarakteriseerd door percepties van oncontroleerbaarheid en onvoorspelbaarheid over mogelijke aversieve gebeurtenissen en een snelle shift in aandacht naar de focus op mogelijk gevaarlijke gebeurtenissen of je eigen affectieve respons op deze gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk deel van de kinderen heeft een angststoornis?

A

2-6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk deel van de volwassenen heeft een angststoornis?

A

10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Jongeren en angststoornissen

A

Jongeren hebben er vaak meerdere tegenlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Internaliserende stoornis

A

het lijden is naar binnen toe geslagen. Je hebt er inwendig last van zonder dat
de omgeving dit ziet

Vaker bij meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Externaliserende stoornis

A

het lijden is naar buiten toe geslagen, hierdoor heeft je omgeving er vooral
veel last van

Vooral bij jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fear

A

Er is sprake van een reele, onmiddellijke dreiging die bekend is en voelbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anxiety

A

Er is geen sprake van een reele dreiging waar de angst door zou kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 soorten reacties op angst

A
  • Gedragsmatige reacties
  • Cognitieve reacties
  • Fysieke reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gedragsmatige reacties

A

Wegrennen, trillende stem, je ogen dichtdoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitieve reacties

A

De gedachte dat je bang bent, bang zijn voor lichamelijke schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fysieke reacties

A

Verandering in hartslag en ademhaling, spieren aanspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een normale angst bij 6-9 maanden

A

Angst voor vreemden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een normale angst rond de 2 jaar

A

Denkbeeldige creaties en verkleedde mensen (clown, sinterklaas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een normale angst coor een 4 jarige

A

Angst voor het donker, om alleen te zijn en angst voor monsters onder het bed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie laten meer angst zien

A

Meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Diagnosecriteria voor een specifieke fobie

A
  • Onmiddellijke angstreactie na de fobische stimulus
  • De persoon moet de situatie vermijden of elke blootstelling met angst doorstaan
  • De angst staat niet in verhouding tot het risico
  • De angst houdt langer dan 6 maanden aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij wie komt een fobie het vaakst voor

A

Kinderen en adolescenten, waarbij meisjes er 3-4% vaker last van hebben dan jongens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Met welke stoornissen heeft een specifieke fobie veel comorbiditeit

A

Angststoornissen
Depressie
Stemmingsstoornissen
Externaliserende stoornissen (Bv ODD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

GAD

A

General Anxiety Disorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

General Anxiety Disorder

A

Algemene angst, niet voor een specifiek iets. Gekenmerkt door piekeren over alles, rusteloosheid, slapeloosheid, snel moe zijn, moeite met concentratie, irriteerbaarheid en spierspanning. De intensiteit wordt erger naarmate je ouder wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Prevalentie GAD jongeren

A

2-14%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Prevalentie GAD adolescenten

A

3-7%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer begint GAD meestal?

A

Ronde de 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Separatie-angststoornis

A

Er is een angst om gescheiden te worden van de mensen waar je aan gehecht bent, of je huiselijke omgeving.

Tussen de 6 maanden en 3 jaar is dit een teken van veilige hechting en normale angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Verschil gender separatie-angststoornis

A

Geen duidelijke verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer begint separatie angst stoornis meestal

A

7-9 jaar, maar vaak hebben ze al een andere stoornis (meestal algemene angststoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

School refusal

A

Extreme angst om naar school te gaan. Geen DSM diagnose, wel een symptoom voor separatie angst stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe vaak komt school refusal voor

A

1-2% in de algemene populatie, 5% in klinische gevallen. Kan op elke leeftijd voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar is school refusal vaak aan gelinkt?

A

Separatie angststoornis bij kids
Angststoornis of depressieve stoornis voor adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Sociale angststoornis/ fobie

A

De angst om negatief beoordeeld te worden door anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Criteria sociale angststoornis

A
  • Kids moeten deze angst niet alleen bij volwassenen voelen, maar ook bij leeftijdsgenoten
  • De sociale angst moet minstens 6 maanden invloed hebben op functioneren, sociale relaties en de dagelijkse routine
  • Gedragscomponent is vermijding
  • Fysiologische reacties (rusteloosheid, blozen, zweten, buikpijn)
  • Mensen met sociale angst hebben een lagere zelfwaarde, meet verdriet en eenzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Prevalentie sociale angst bij kids

A

1-2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Prevalentie sociale angst bij adolescenten

A

3-4%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Levenslange prevalentie sociale angst voor adolescenten

A

9%

36
Q

Prevalentie sociale angst in klinische populaties

A

15%

37
Q

Comorbiditeit bij sociale angst

A

84% heeft ook een andere stoornis

38
Q

Selectief mutisme

A

is de angst om in bepaalde situaties te spreken. Het is een specifieke vorm van een angststoornis die alleen voorkomt bij kinderen. Wanneer de kinderen zich veilig voelen in een situatie, zullen ze wel praten. Men moet hierbij alert zijn, omdat er vaak wordt gedacht dat het kind een taalstoornis heeft. Daarnaast moet men alert zijn op andere signalen zoals hoofdpijn, buikpijn, moeite
met naar school gaan, problemen met afscheid nemen, nachtmerries en veel geruststelling nodig hebben. Vaak ligt een onveilige thuissituatie ten grondslag aan selectief mutisme en is er een overlap met school refusal (hoofdpijn, buikpijn, moeite met naar school gaan). Tenslotte moeten de ouders niet voor het kind gaan praten in situaties waarin zij zelf niet praten, want dan wordt het alleen maar
verergert.

39
Q

Hoe vaak komt selectief mutisme voor

A

1% van de populatie, waarbij de meeste heel jong zijn

40
Q

Waarom is selectief mutisme moeilijk te diagnosticeren?

A

De symptomen lijken veel op een sociale angststoornis

41
Q

Behandeling voor selectief mutisme

A
  • CGT voor kids van 7+
  • Positieve bekrachtiging voor als het kind wel praat
  • Zelf modelling, het kind filmen als het wel praat en dit laten zien in situaties waar het niet praat
  • Systematische desensitisatie, Als het kind thuis goed praat, laat je 1 voor 1 vreemdelingen binnen zodat ze ook in hun bijzijn leren praten
42
Q

Paniekstoornis

A

Vaak voorkomende paniekaanvallen. Bij kinderen niet voor de dood maar voor ziek worden. Wordt meestal voor de adolescentie vastgesteld. Significante en maladaptieve verandering van gedrag (vermijden van situaties)

43
Q

Paniekaanval

A

Een periode van intense angst die plotseling begint en snel piekt. Verhoogde hartslag, zweten, trillen, kortademig, gevoel dat je stikt, pijn op de borst, misselijk, duizelig,
tintelingen, het gevoel dat je los van jezelf staat (depersonalisatie), de angst dat je gek wordt of de angst om dood te gaan. Kan met of zonder specifieke trigger. Oorzaak is genetische aanleg of trauma.

44
Q

OCD

A

Obsessief Compulsieve stoornis

45
Q

Obsessief compulsieve stoornis

A

Gaat het over obsessief gedrag over gedachten en impulsen. Bij compulsie spreekt men over dwanggedachten en dwanghandelingen.
Kan met obsessies en compulsies, kan ook met 1 van de 2. Ze zijn onredelijk en herhaald. Ze verstoren de normale routine.

46
Q

Obsessie

A

Ongewilde herhaaldelijke en doordringende gedachten die zorgen voor stress en angst

47
Q

Compulsie

A

Herhaaldelijke stereotype gedragingen waarvan je denkt dat je ze moet uitvoeren om angst te verminderen of een gebeurtenis te voorkomen

48
Q

Prevalentie OCD

A

1% levenslange prevalentie en 1.9% bij adolescenten. Jongens en meisjes hebben het evenvaak. Start rond de 10 jaar, bij jongens eerder dan meisjes. Vaak in combinatie met Tourettes

49
Q

Tourettes syndroom

A

een chronische stoornis met een
genetische basis, waarbij er sprake is van verbale en fysieke tics

50
Q

Reactieve hechtingsstoornis

A

is een reactieve stoornis die ontstaat door een gebrek aan responsieve
en sensitieve verzorgers/opvoeders. Het patroon ontstaat in het eerste levensjaar, wat een kritieke fase
is voor de rest van het leven. Hechting is daarnaast belangrijk tot het derde levensjaar. Het gaat hierbij
om mishandeling, verwaarlozing, wisselende opvoeders, wisselende verblijfplaatsen, ouders die niet in
staat zijn om voor het kind te zorgen en niet weten wat hun kind nodig heeft (komt vaak voor bij adoptie of
pleegkinderen)

51
Q

Waar wordt vermijdende hechting vaak mee verward

A

Angststoornis

52
Q

Waar wordt ambivalent afwerende hechting vaak mee verward

A

ADHD

53
Q

Waar wordt gedesorganiseerde hechting vaak mee verward

A

ODD

54
Q

Wat zijn de 5 kernpunten van een reactieve hechtingsstoornis

A
  1. Angst > existentiële angst, alles en iedereen wordt ervaren als een bedreiging
  2. Relaties > diepere of affectieve relaties worden als bedreigend ervaren
  3. Geweten > de gewetensontwikkeling is niet op gang gekomen, waardoor ze moeite hebben met regels en gezag
  4. Overlevingsgedrag > ze willen de wereld om hen heen voortdurend onder controle hebben
  5. Stress > ze hebben bovengemiddelde stress en raken dit moeilijker kwijt via de normale weg
    van contact en geborgenheid
55
Q

Post traumatische stressstoornis

A

wordt gekenmerkt door nachtmerries, herbeleving (dromen, herinneringen, intense reacties), paniekaanvallen door specifieke triggers, vermijding, arousal en reactiviteit. PTSS is niet biologisch bepaald en kan dus iedereen overkomen na een traumatische
gebeurtenis. PTSS kan ook leiden tot dissociatieve reacties = depersonalisatie, je gaat jezelf als los zien van jezelf, verlaagd zelfbewustzijn, ene gevoel van onwerkelijkheid. Hierdoor beleef je de stressor
opnieuw. Het is van veel factoren afhankelijk hoe (intens) mensen hun PTSS ervaren. De DSM-V heeft
aparte criteria voor PTSS voor kinderen onder de zes jaar, omdat zij vaak trauma-ongerelateerde nachtmerries ervaren en juist tekenen over hun trauma

56
Q

Incidentie (nieuwe gevallen) van PTSS

A

Meer dan 20%, met name herbeleving

57
Q

Aanpassingsstoornis

A

gaat over emotionele of gedragssymptomen van stress die iemand ontwikkeld na een stressor, wat het functioneren beïnvloedt. Deze verstoring in aanpassing
begint binnen drie maanden na de stressor en duurt niet langer dan zes maanden na de stressor.
Een aanpassingsstoornis gaat samen met een depressieve stemming, angst of gedragsproblemen

58
Q

ASD

A

Acute stress stoornis

59
Q

Acute stress stoornis

A

een minder heftige vorm van PTSS en kan mogelijk een voorloper kan zijn van PTSS (maar is onduidelijk). Hierbij moeten symptomen voor minstens drie dagen en maximaal vier weken aanhouden (VS. PTSS die minstens een maand aanwezig moet zijn) > een
jong iemand met een onmiddellijke reactie op een traumatische gebeurtenis kan ASD hebben

60
Q

2 belangrijke componenten bij angststoonissen

A

Biologische component (jonge kids)
Omgevingscomponent (oude kids)

Deze 2 interacteren

61
Q

Rachman over fobie

A

Er zijn 3 manieren om een fobie te ontwikkelen

62
Q

3 manieren om een fobie te ontwikkelen

A
  • Direct (klassieke conditionering)
  • Indirect (Operante conditionereing)
  • Transmissie van informatie (Je cognities zijn niet aangepast aan de omstandigheden, waardoor je info verkeerd interpreteert.)
63
Q

Risico factor vanuit de ouders voor een anststoornis

A

Als je een moeder hebt die het kind niet los kan laten.

64
Q

Het centrale element bij de psychologische behandeling van angststoornissen

A

Exposure, 90% effectief

65
Q

EMDR

A

je gaat een herinnering ophalen in je kortetermijngeheugen, waarna je dit beeld gaat verzwakken door de jezelf af te leiden met oogbewegingen > de lading gaat van de herinnering af en
wordt zo weer verzwakt in het lange termijn geheugen opgeslagen

66
Q

Deep

A

Een videospel waarbij gefocust wordt op biofeedback om de angst te reguleren

67
Q

Welke angststoornis het moeilijkste te behandelen

A

Reactieve hechtingsstoornis

68
Q

Effectiviteit CBT bij angststoornissen

A

60%

69
Q

Onderdelen van CBT bij angststoornissen

A
  • Psychoeducatie = uitleggen wat in de hersenen gebeurd
  • Coping strategien
  • Cognitieve herstructurering
  • Exposure
70
Q

Wat wordt vaak gebruikt voor de behandeling van OCD

A

CBT en medicatie (SSRI)

De CBT bestaat meestal uit psychoeducatie, training in het veranderen van cognities en exposure met responspreventie

71
Q

Achenbach

A

Factoranalyse, verschil internaliserend en externaliserend

72
Q

Wanneer ontstaat een angststoornis

A

In de kindertijd of adolescentie

73
Q

Welk deel van de mensen met een angststoornis krijgt behandeling

A

25%

74
Q

Welke angststoornissen kennen we

A
  • Algemene angststoornis
  • Separatie angststoornis
  • Sociale angststoornis
  • PTSS
  • Selectief mutisme
  • Paniekstoornis
  • OCD
  • Reactieve hechtingsstoornis
75
Q

Symptomen algemene angststoornis

A
  • Rusteloosheid
  • Slaapstoornis
  • Snel vermoeit
  • Slechte concentratie
  • Prikkelbaar
  • Hoge spierspanning
76
Q

Hoe uit algemene angststoornis zich vaak bij kids

A

Als speratieangststoornis

77
Q

Hoe uit algemene angststoornis zich vaak bij adolescenten

A

Als sociale angststoornis

78
Q

Wanneer is separatieangst normaal

A

6-9 maanden

79
Q

Wat ontdekte westenberger

A

Dat de angst bij kids met name over fysiek gevaar gaat, en bij adolescenten met name over sociale evaluatie. Een gevoel van zelfbewustzijn bepaald deze angst

80
Q

Welke angststoornis komt vaker bij jongens voor

A

OCD

81
Q

Rachman

A

3 paden die samen naar een fobie leiden

82
Q

3 paden die samen naar een fobie leiden

A
  • direct
  • indirect
  • transmissie van info
83
Q

Kendal

A

Afkorting uitgeschreven voor behandeling
Feel frightened (herken de lichaamssignalen)
Expecting bad things to happen (identificeer angstgedachten)
Attitudes and actions that can help (Ontwikkel copingvaardigheden)
Results and reward (contingency management)

84
Q

Verschil OCD en OCPD

A

Bij OCD zijn ze er van bewust dat de obsessies en compulsief niet logisch zijn. Als ze dit bewustzijn niet hebben is het OCPD

85
Q

4 symptoom clusters van PTSS

A
  • Herbeleving
  • Vermijdingsreacties
  • Verandering in stemming of cognities
  • Reactiviteit