Les 24 Latijn Flashcards
1
Q
Itaque
A
Dus
2
Q
Consulere
A
Raadplegen
3
Q
Signum
A
Teken
4
Q
Unus
A
Één
5
Q
Mons / montes m
A
Berg / heuvel
6
Q
Consedi
A
pf van considere: gaan zitten
7
Q
Considere
A
Gaan zitten
8
Q
Feci
A
pf van facere/io: maken / doen
9
Q
colui
A
pf van colere: vereren
10
Q
an
A
of (in vraag)
11
Q
ostendi
A
*pf van * ostendere: (ver)tonen
12
Q
Pugna
A
Strijd
13
Q
Cecedi
A
pf van cadere: dood neervallen
14
Q
Alius
A
Ander
15
Q
Fabula
A
Verhaal