Les 11 Latijn Flashcards
1
Q
Circumspicere
A
Rondkijken
2
Q
Quaerere
A
Zoeken
3
Q
iacere
A
Liggen
4
Q
Vidi
A
Pf van videre: zien
5
Q
Vocare
A
Roepen
6
Q
Ipse
A
Zelf
7
Q
Causa
A
Oorzaak, reden
8
Q
Fui
A
Pf van esse: zijn
9
Q
Antrum
A
Grot
10
Q
Fugi
A
Pf van fugere: vluchten
11
Q
Aspicere/io
A
Aanschouwen, zien
12
Q
nec
A
En/ook niet
13
Q
Se
A
Zich
14
Q
Traxi
A
Pf van trahere: trekken
15
Q
Dixi
A
Pf van dicere: zeggen