Lecture 2 Flashcards

1
Q

Wat is een theorie

A

Een theorie is een model over de werkelijkheid. Klassieke organisatietheorieën zijn meer een voorschrift over hoe iets binnen een bedrijf moet verlopen dan dat het echt theorieën zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie klassieke organisatie theorieën zijn er?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie klassieke organisatie theorieën zijn er?

A
  • Scientific management (Taylor)
  • Theory of classical management (Fayol)
  • Theory of bureaucracy (Weber)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was kritiek op de scientific management theory van Taylor?

A
  • Teveel bezig met productie. Te weinig met arbeidsomstandigheden (ontmenselijking)
  • Weinig oog voor relaties op de werkvloer. Verschuiving van macht en controle.
  • Te weinig oog voor het afstemmen van communicatie binnen een bedrijf.
  • Taylor deed alsof zijn onderzoek wetenschappelijk onderbouwd was, maar hieraan wordt getwijfeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe heet de theorie van Fayol ?

A

Theory of classical management.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 5 managementsfuncties zijn er volgens Fayol?

A
  1. Planning: Doelen stellen en communiceren met werknemers
  2. Organisatie: Zorgen voor materialen om doelen van 1 stap te halen.
  3. Aansturing: (Taakverdeling)
  4. Coördinatie: Taakverdeling.
  5. Controle: Controleren of de gestelde doelen behaald worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt soldiering precies in?

A

Dat men geen motivatie heeft om maximaal te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke manier wilde Taylor het arbeidsproces efficiënter maken?

A
  1. Door time en motion studies “De enige beste” manier te vinden.
  2. Standaardisering en simplificeren van arbeid.
  3. Wetenschappelijke selectie en training van werknemers.
  4. Werknemers prikkelen door beter te belonen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke Theorie heeft Max Weber bedacht?

A

Theory of bureaucracy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 6 principes/elementen van Weber.

A

Komt overeen met Fayol
1. Een bureaucratie moet werken volgens een strikt bepaalde hierarchie.
2. Een bureaucratie moet gekarakteriseerd worden door taakverdeling van werk.
3. Bureaucratieën hebben een centralisatie van macht ,hier worden ook alle beslissingen genomen.

Afwijkend van Fayol:
4. Weber vond dat een bureaucratie een closed system moest zijn.
5. Regels zijn belangrijk en noodzakelijk. Zoveel mogelijk moet via regels geregeld zijn.
!!6. Het belangrijkste aspect van Weber:!! Een goede organisatie is een functioning Authority. Het beste systeem is er 1 van autoriteit, macht en discipline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke drie punten is het aspect Functioning of authority gestoeld volgens Weber?

(Drie types van macht)

A
  1. Traditional authority: Macht op basis van tradities: bv. de koning of nepotisme.
  2. Charismatic authority: Macht op basis van persoonlijkheid en het vermogen volgers aan te trekken.
  3. Rational-Legal Auhority: Macht op basis van de toepassing van de regels.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de beste vorm van macht volgens Weber?

A

Rational-legal Authority: Macht gebaseerd op de toepassing van regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aan welke 5 aspecten voldoet communicatie volgens alle klassieke organisatietheorieën?

A
  1. De communicatie gaat verticaal . Van de macht naar werknemers en niet andersom.
  2. Geen inbreng van werknemers, alleen van managers
  3. Communicatie is formeel
  4. Geen sociale communicatie, alle communicatie gaat over werk.
  5. Weinig oog voor motivatie van werknemers.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt er bedoeld met toenemende rationalisatie volgens Weber? En op welke 3 aspecten was dit gestoeld?

A

Dat de procces steeds meer stoelden op

  1. Voorspelbaarheid
  2. Standaardisatie
  3. Reflexiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kritiek op Weber en de verschuiving naar efficientie en rationaliteit?
Noem 3 aspecten

A
  1. Morele verantwoordelijkheid wordt vervangen door technische verantwoordelijkheid.
  2. Dehumanisering
  3. De combinatie van bureaucratie en rationaliteit maakt grootschalig geweld mogelijk. (bv. Holocaust).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt er bedoeld met principles of organizational power (Fayol)?

A

Centraal management is het effectiefs. Iedereen moet hen regels volgen en ze moeten autoriteit uitstralen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt er bedoeld met principles of organizational rewards volgens fayol?

A
  1. Iedereen heeft recht op een eerlijke beloning
  2. Werknemers moeten zekerheid hebben op een baan
  3. Ze moeten goed behandeld worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat wordt er bedoeld met principles of organizational attitude volgens Fayol?

A
  1. Het eigenbelang is ondergeschikt aan het algemene belang van de organisatie.
  2. Managers moeten de inspanningen van de werknemers, om in het belang van de organisatie te werken, sturen.
  3. Er moet sprake zijn van een esprit de corps. De werknemers moeten geloof hebben in de organisatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is kritiek op de theorie van Fayol?

A
  1. Het is prescriptief maar weinig concreet.
  2. Er is geen vertouwen in de werknemers waardoor ze geen verantwoordelijkheden krijg.
  3. Weinig oog voor communicatie op de werkvloer.
19
Q

Wat werd er getest tijdens de relay assembly testroom studies ?

A

De invloed op werkprestaties als werknemers iedere dag even met hun werkgever in een ruimte gingen zitten.

20
Q

Welke gevolgen had het als werknemers iedere dag even in een ruimte met hun leidinggevende gingen zitten?

A
  1. De leiding was meer betrokken
  2. Meer controle van het werk.
  3. Een sterker teamgevoel.
  4. meer productiviteit wegens betrokkenheid.
21
Q

Wat waren de conclussies van Human Relations.

A

Omdat mensen sociale wezens zijn is een puur economische en rationele benadering niet voldoende. Er moet:

  • Aandacht zijn voor de behoeftes van werknemers.
  • behoefte voor de sociale factoren.
  • Aandacht voor managementstijl en democratisch leiderschap.
22
Q

Welke drie studies kwamen voort uit Human Relations?

A
  1. Illumination studies (Hawthorene-effect)
  2. Relay Assembly test room studies
  3. The bank wiring studies.
23
Q

Wat was de uitkomst van the bank wiring studies?

A

Tijdens andere studies (the bank wiring studies) werden feiten over de sociale normen en druk gevonden op de werkvloer. Als iemand zijn productiviteit erg hoog is vergeleken met de andere werknemers, dan zal deze persoon gedwongen worden zichzelf aan te passen aan de andere werknemers.

24
Q

Wat is kritiek op Human Relations?

A
  • De onderzoeken die gedaan zijn bleken niet betrouwbaar.
  • De correlaties die gevonden werden door Mayo bleken niet significant.
  • Er werd vaak ook een hogere productiviteit gehaald door meer ‘traditionele factoren’ zoals salaris, en niet alleen door meer aandacht voor de werknemers.
25
Q

Wat is motivatie?

A
  • Motivatie is hetgeen wat iemand in beweging brengt of tot handelen aanzet. In tijden van schaarste kan dit geld of voedsel zijn, in andere tijden kunnen dingen als een diploma of prestige een motivatie zijn.
  • Het gaat om factoren die energie, richting en continuïteit geven aan gedrag van mensen.
  • Motivatie is ‘goal-directed’, mensen hebben motivatie voor een bepaald doel.
26
Q

Wat is tevredenheid?

A

Tevredenheid is de mate waarin een baan voorziet in wat een individu belangrijk vindt.’ (Luthans, 1989).

Note: je kan gemotiveerd zijn maar niet tevreden met je werk.

27
Q

Wat is betrokkenheid?

A
  • Geloof en acceptatie van de doelen van de organisatie door werknemers.
  • Het feit dat mensen zich willen inspannen voor de organisatie.
  • De wens om bij de organisatie te blijven.
28
Q

Welke 3 soorten betrokkenheid zijn er?

A
  1. Affective commitment
  2. Continuance commitment.
  3. Normative commitment.
29
Q

Wat is affective commitment?

A

Mensen voelen zich een onderdeel van de organisatie. Ze hebben betrokkenheid, ze voelen zich gewaardeerd en ze hebben positieve gevoelens bij de organisatie.

30
Q

Wat is continuance commitment?

A

Mensen voelen zich betrokken bij de organisatie. Ze moeten wel bij de organisatie blijven want ze hebben het geld nodig, of ze kunnen moeilijk aan een andere baan komen.

31
Q

Wat is normative commitment?

A

Mensen voelen zich betrokken bij de organisatie omdat de organisatie zoveel voor hen gedaan heeft. De organisatie heeft bijvoorbeeld beter arbeidskansen geboden of een opleiding betaald voor de werknemer. De werknemer staat als het ware in het krijt bij de organisatie en kan dus niet weggaan uit fatsoen.

32
Q

Hoe zit de rangorde van Maslow eruit.

1 =. onze meest primaire behoefte

A
  1. Lichamelijke behoeftes
  2. Veiligheid en zekerheid
  3. Behoefte aan sociaal contact.
  4. Erkenning en waardering
  5. Zelfactualisatie.
33
Q

Wat is kritiek op de piramide van Maslow?

A
  • Sommige mensen zijn het niet eens met de volgorde.
  • De opdeling in 5 categorieën is ook betwist. Niet iedereen is het eens met de 5 behoeften, dit zouden er ook bijvoorbeeld 3 of 6 kunnen zijn. Daarnaast is de veiligheidsbehoefte niet echt van toepassing kijkt als je bijvoorbeeld kijkt naar Artsen zonder Grenzen. Deze mensen gaan naar risicogebieden en hebben dus geen veiligheidsbehoefte maar wel behoefte aan persoonlijke ontwikkeling.
  • De voorspellende waarde is te klein. De theorie verteld niet wat er gebeurt als er een van de 5 categorieën ontbreekt in iemands leven.
  • De theorie houdt geen rekening met individuele en contextuele verschillen. Wat belangrijk is, is natuurlijk voor iedereen anders.
34
Q

Wat is de behoefte theory van Herzberg? (Dual factor theory)

A

Herzberg deed in tegenstelling tot Maslow veel onderzoek in bedrijven.
Hij vond dat de oorzaken van satisfactie niet hetzelfde zijn als de oorzaken van dissatisfactie.

35
Q

Wat wordt er bedoeld met hygienefactoren volgens herzberg?

A

Bij de hygiëne factoren gaat het over wat een werkgever biedt aan zijn werknemers. Dit kunnen dingen zijn als een goed salaris en baanzekerheid. Als deze dingen er niet zijn dan zullen werknemers ontevreden zijn. Als deze factoren er wel zijn, dan zijn de werknemers nog niet per se tevreden. Ze zijn simpelweg alleen niet ontevreden.

36
Q

Wat wordt er bedoeld met de motivatiefactoren volgens herzberg?

A

Bij de motivatiefactoren gaat het erover wat je als werkgever de werknemers laat doen. In hoeverre krijgen werknemers de kans om zich te ontplooien? Als deze kans in ruime mate aanwezig is dan zullen de werknemers tevreden zijn. Als deze kans amper aanwezig is dan zullen de werknemers niet per se ontevreden zijn.

37
Q

Wat is kritiek op de behoefte/dual factor theorie van herzberg?

A
  • De indeling tussen oorzaken van dissatisfactie en satisfactie is te strikt en het blijkt dat deze alleen gevonden kan worden afhankelijk van een bepaalde onderzoeksmethode. Bij andere onderzoeksmethoden worden andere uitkomsten gevonden.
  • Bij deze andere onderzoeken bleek dat de factoren wél in hoge mate gecorreleerd waren.
  • Deze theorie houdt geen rekening met individuele en contextuele verschillen.
38
Q

Wat is de Procestheorie van Adams, Equity Theory ?

A

In deze theorie wordt beschreven hoe mensen tot een bepaalde afweging komen. Ook gaat de theorie over het belang van rechtvaardigheid. Er kunnen grote conflicten ontstaan binnen organisaties door een gebrek aan rechtvaardigheid. Hierbij letten werknemers erg goed op wat ze zelf krijgen en op wat anderen krijgen.

39
Q

XWelke formule hoort er bij de equity theory van Adams (procestheorie)

A

X

40
Q

Welke twee vormen van rechtvaardigheid zijn er?

A
  1. Distributive justice
  2. Procedural justice
41
Q

Wat wordt er bedoeld met distributive justice?

A

Hierbij zijn de uitkomsten van iets hetzelfde voor iedereen. Iedereen krijgt bijvoorbeeld dezelfde loonsverhoging.

42
Q

Wat wordt er bedoeld met procedural justice?

A

Als iets eerlijk volgens een procedure gegaan is, bijvoorbeeld een sollicitatie, dan zullen mensen ook rechtvaardigheid voelen (ook worden ze misschien niet aangenomen). Als iets niet volgens een procedure gegaan is en een negatieve uitkomst heeft dan zal de persoon in kwestie wel onrechtvaardigheid voelen.

43
Q

Wat gebeurt er als mensen geconfronteerd worden met oneerlijkheid en onrechtvaardigheid binnen een organisatie? Er zijn 2 mogelijke vormen van gedrag:

A
  1. Het aanpassen van de input
    Dit kan de facto door minder hard te gaan werken. Dit kan ook in cognitieve vorm, door er zelf wat aan te doen dat je ongelijk behandeld wordt. Hierin ga je jezelf vergelijken met anderen met als doel anders te gaan denken over de situatie.
  2. Het aanpassen van de output
    Dit kan de facto door slecht te gaan werken en in extreme gevallen zelfs dingen te gaan stelen. Dit kan ook in cognitieve vorm door voor jezelf te rechtvaardigen waarom je slecht werkt.
44
Q

Wat bleek uit het onderzoek van Greenberg waarin onder drie fabrieken werd vergeleken wat de gevolgen waren van salarisverlaging.

A

In de eerste fabriek werden de werknemers goed geïnformeerd over het besluit, in de tweede fabriek werd er niet gecommuniceerd over het besluit en in de derde fabriek werd het loon niet verlaagd. De uitkomst van het onderzoek was dat als er geen goede uitleg volgt bij de salarisverlaging dat mensen eerder geneigd zijn tot diefstal van eigendommen van het bedrijf. (De manier om de output aan te passen).

45
Q

Wat is het risico van extrinsieke motivatie/beloningen?

A

Dat je de intrinsieke motivatie vermindert.

Dit blijkt al bij kinderen die minder lang blijven door tekenen als je ze een snoepje als beloning geeft.