latijn blok 3

Question 1

is, eius

Answer 1

1. hij, zei, het
2. deze, die, dit, dat (ea, id)

Question 2

metuo (metuere)

Answer 2

vrezen, bang zijn

Question 3

metuo ne

Answer 3

ik ben bang dat …

Question 4

vetus, veteris

Answer 4

oud (vetus)

Question 5

qoud

Answer 5

1. betr voornmw.
2. omdat
3. dat
4. wat betreft het feit dat

Question 6

ad

Answer 6

naar, tot, bij

Question 7

pro

Answer 7

1. voor, ten behoeve van, ter verdediging van
2. in plaats van, in ruil voor

Question 8

carus

Answer 8

1. dierbaar, geliefd
2. duur (cara, carum)

Question 9

gero (gerere)

Answer 9

1. dragen, brengen
2. verrichten, uitvoeren

Question 10

dolor, doloris

Answer 10

pijn, verdriet

Question 11

animus

Answer 11

geest, (ge)moed, ziel, hart

Question 12

maneo

Answer 12

1. blijven, wachten
2. te wachten staan

Question 13

iudicum

Answer 13

1. proces, vonnis
2. oordeel

Question 14

iniuria

Answer 14

onrecht

Question 15

forma

Answer 15

1. gestalte
2. schoonheid

Question 16

invisus

Answer 16

gehaat (bij) (invisus, invisum)

Question 17

rapio (rapere)

Answer 17

grijpen, roven, meesleuren

Question 18

aequor, aequoris,

Answer 18

oppervlakte van de zee, zeespiegel, zee

Question 19

totus, totius

Answer 19

(ge)hele

Question 20

Latium

Answer 20

Latium

Question 21

per

Answer 21

1. door…. heen
2. gedurende
3. door (middel van), via

Question 22

annus

Answer 22

jaar

Question 23

erro (errare)

Answer 23

1. rondzwerven, dwalen
2. zich vergissen

Question 24

ago (agere)

Answer 24

1. voeren, drijven
2. doen, verrichten
3. (be)handelen

Question 25

mare, maris

Answer 25

zee

Question 26

omnis

Answer 26

1. ieder, elk
2. geheel (omnis, omne)

Question 27

omnes

Answer 27

alle(n)

Question 28

omnia

Answer 28

alle(s)

Question 29

Romanus

Answer 29

Romeins (Romana, Romanum)