latijn blok 2 Flashcards
1
Q
antiquus
A
oud (antiqua, antiquum)
2
Q
fuit
A
perf van sum (esse) zijn
3
Q
contra
A
tegenover, tegen
4
Q
longe (bijw.)
A
ver, lang
5
Q
opes, opum (mv.)
A
hulpmiddelen, vermogen, macht
6
Q
studium
A
- ijver
- belangstelling, enthousiasme
- studie
7
Q
magis
A
meer
8
Q
currus
A
wagen
9
Q
dea
A
godin
10
Q
gens, gentis
A
geslacht, volk
11
Q
sino (sinere)
A
(toe)laten, toestaan
12
Q
iam
A
al , reeds nu, van nu af aan
13
Q
tum (bijw.)
A
1 toen, dan, op dat moment
2. vervolgens, daarna
14
Q
Troianus
A
Trojaans
15
Q
sanguis, sanguinis (mnl.)
A
bloed