Kraakbeen Flashcards

1
Q

kraakbeen

A
  1. voorkomen
    - plaatsen waar botstukken tov. bewegen = gewrichten
    - intra-articulair
    - niet bij schedelfissueren
  2. in kaart brengen
    - dikte geeft gezondheid aan
    - niet zichtbaar op runtgen = geen gemineraliseerd Ca
    - MRI gebruiken
  3. appart weefsel
    - geen vascularisatie, bezenuwsing of lymfe
    - geen regeneratie of pijn
    - gewrichtspijn = randfenomenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

delen van kraakbeen

A

= 1-5 mm afh van belasting

  1. oppervlakkige tangentiële zone
    - 20%
    - paralelle ligging van chondrocyten
  2. middelste zone
    - 50%
    - ongestructureerd
  3. diepe zone
    - 30%
    - pijlersgewijze schikking
  4. tidemark
    - calcified noncalcified cartilage interfase
    - overgang naar bot
    - krachtgradient
  5. subchondraal bot
  6. bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functies van kraakbeen

A
  1. uitspreiden van belasting = verlaging contactspanning
  2. toelaten beweging met minimum van wrijving & slijtage
  3. pijnloze beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

samenstelling van kraakbeen

A
  1. 20-40% vaste matrix
    - 2/3 collageen: weerstand tegen spanning & rek bij beweging
    - 1/2 proteoglycaangel
    - GAG = hyalyronzuur, chondroïtine sulfaat & keratinesulfaat
    - chondrocyten
  2. 60/80% water
    - afh van belasting kraakbeen
    - wordt vast gehouden door GAG negatieve karakter
  3. anisotropie
    - richting van gebruik = splijtlijnen
    - vb: femurcondylen
    - in opp zone
  4. vloeistof stroom
    - door drukverschil = Starling
    - door vervorming = uit GAG’s drukken
    - erg lage permeabiliteit = vermijden te droog kraakbeen bij grote druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

interactie van kraakbeen

A

interactie tussen componenten
1) proteoglycanen = hydrofiel door negatieve GAG
2) onderlinge afstoting bij rusttoestand & aantrekking water = osmotische zwellingsdruk
3) collageen belet expansie
4) belasting = vormverandering door interne druk > osmotische zwellingsdruk
5) vloeistof uit weefsel
6) cyclus opnieuw
= biomechanisch 2 fasen model ≈ spons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spanningsrekkromme van kraakbeen

A

snelheid
snelle belasting = zuiver elastisch

trage belasting = viscoelastisch = meer tijd voor vervorming
1) herschikking collageen = veel rek
–> veel uitpersen vloeistof
2) rek op collageen = weinig rek exponentieel
–> evenwicht belasting & zwellingsdruk = geen vloeistofstroom
3) breken van vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

smeringsmechanismen

A
  1. grenssmering
    - enkelvoudige laag
    - door hyaluronzuurproteïne complex uitsteeksels die bewegen tov. elkaar
    - onafhankelijke eigenschappen door structuur
  2. vloeistoffilmsmering
    - groter makern van opp
    - overdracht van belasting door vloeistof
    - beweegt mee met vlakken
  3. elastohydrodynamische smering
    - lichte vervormingen van kraakbeen
    - veranderingen filmgeometrie & contact gebied
  4. vloeistofstroming
    - aanzuiging van film naar kant met minste compressie
    - uitpersing van delen met meeste compressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pathologie van kraakbeen

A
  1. oorzaken
    - mechanische spanningen
    - adnormale enzymatische werking
    - leidt tot veranderingen permeabiliteit
    - AD artrose deformans = grotere permeabiliteit
    - waterig kraakbeen & scubchondrale veranderingen = osetofytvorming
  2. prevalentie
    - heup = 70%
    - knie = 30%
    - DIP = 10%
    - mannen < vrouwen
  3. gevolgen
    - ROM beperking
    - pijn door bot x bot
    - verzwakken lig. & spieren door neurofysiologische inhibitie
    - ontstaan van geoden in subcondrale laag = pijnlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly