inflammatie & immunopathlogie Flashcards

1
Q

inflammatie

A
  1. respons
    - op beschadiging op beschadigd/necrotische weefsel
    - door inflammatoire mediatoren
    - protectieve respons = pathogeen elimineren
    - van bloedvaten & leukocyten
  2. acuut = snel
    - na enkele min
    - voor enkele uren/dagen
    - oedeem & emigratie van neutrofielen
  3. chroische = langeduur
    - lymfocyten & macrofagen
    - bloedvatproliferatie, fibrose & weefsel deductie
    - kan schadelijkworden: teveel of verkeerd target
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

acute inflammatie

A

= snelle respons voor lokalisatie van neutrofielen & palsma eiwitten

1) gevolgen
- vasodilatatie = hogere bloedtoevoer
- structurele veranderingen = eiwitten & leukocyten kunnen uit bloedvaten treden & migreren
- leukocyten activeren

2) oorzaken
- infecties
–> pattern recognition receptors vb: toll-like receptoren op leukocyten = herkenning
- weefselnecrose
–> danger-recognition receptors
- vreemdlichaam ≈ combinatie infectie & weefselnecrose
- auto-immunziekten (lichaamseigen antigenen) & hypersensitivietreacties (lichaamsvreemde antigenen die niet schadelijk zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bloedcaten in acute inflammatie

A

reactie van bloedvat = gemakkelijkere migratie voor leukocyten
1) vasodilatatie voor hogere bloedtoevoer
2) verhoogde permeabiliteit voor migratie
3) oedeem (exudaat)
4) stase = tragere bloedflow voor verhoogde viscositeit van bloed
5) mogelijkheid voor leukocyten voor migratie

leukocyten met fagocyterende functie
- neutrofielen & macrofagen
- extravasatie = migratie
- herkennen van microben & doodweefsel
- fagocytose voor verwijdering van oorzakelijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

extravasatie van leukocyten stap 1

A

= enkel bij cappilairen = dunne wanden

stap 1: adhesie aan endotheel
–> door vasodilatatie & stase
1) marginatie
- leukocytendistributie is veranderd: tegen endotheelcellen
–> door vasodilatatie & stase = hemodynamische wijzigingen
2) rolling
- trage beweging langs endotheel = adhesie, loskomen, adhesie, …
- door selectines op leukocyten & endotheelcellen
–> lage affiniteit interacties door cytokines van infectie/schade
3) adhesie
- leukocyten komen tot stilstand
- door integrines: VCAM-1, ICAM-1
–> ook door cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

extravasatie van leukocyten stap 2&3

A

stap 2 = migratie door endotheel = transmigratie = diapedese
1. cytokines van schade
2. receptoren krijgen high affinity state
3. leukocyten kruipen door endotheel
- adhesie moleculen lopen tussen intraceullaire jungties
4. invasie van basale membraan
5. ECM
6. binding aan integrines in ECM

stap 3 = chemotaxis
- bewegen naar gradient van lokale agentia
- exogeen = bacteriele/virale producten
- endogeen = chemokines
- migratie door beweging van cytoskelet
- 6-24u = neutrofielen
- 24-48u = monocyten (macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

herkennen van mircoben & dode weefsel

A

= signaal van activatie ontvangen

  1. receptoren voor microbiële producten
    - TLR’s toll-like receptoren
    - celloppervlak & intracellulair
    - herkennen componenten van mircoben
    - mannose receptor = specifieke delen
    - scavenger receptor = binden op microbe
  2. opsines
    - opsonisatie
    - beddekken van partikel door substantie
    - effeciënte fagocytose mogelijk maken
  3. cytokines
    - productie als respond op microbes
    - vb: IFN-Y = interferon-Y
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stappen van fagocytose

A

= partikel elimineren door opname

  1. herkennen
  2. binden
  3. opname van partikel door fagosoom
  4. intracellulair fagosoom
  5. versmelten met lysosoom
  6. fagolysosoom
  7. doden of degraderen = meerdere manieren
    - oxidative burst = ROS & NO
    - substanties van leukocyten = elastase, defensine of lyzozyme
    - ook extracellulair voorkomen = meer microben doden maar meer collateral damage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chronische inflammatie

A
  1. ziekte
    - verlengde duur = maanden/jaren
    - zowel inflammatie als repair tegelijk
    - door oorspronkelijke schade & collateral damage
    - vooral macrofagen (= gesettelde monocyt)
  2. oorzaken
    - presistente infectie
    - tuberculose = sterke wand van mirco-organisme = moeilijke doding
    - immuun-gemedieerde inflammatoire ziektes vb: auto-immuun & allergieën
    - verlengde bloodstelling aan toxische substanties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

normale imuunrespons

A
  1. aangeboren immuniteit
    - snelle respons
    - altijd optreden
    - aspecifiek
    - 1e lijn van verdediging
    - zorgt voor onstaan 2e type immuniteit
  2. adaptieve/specifieke immuniteit
    - tragere maar krachtigere respons
    - pas na blootstelling aan microben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aangeboren immuniteit

A

1) epitheel
- mechanische barriere = passief
- huid, GI, respiratoir
- productie van anti-mircobiële molecules vb defensines = actief
- aanwezigheid lymfocyten tussen epitheel cellen
–> voor adaptieve immuniteit

2) fagocyterende cellen

3) dendritische cellen (appart)

4) natural killer cellen = geïnfecteerde cellen doden zonder specifieke herkenning nodig (+tumoren)
- ADCC = antibody-dependent cell-mediated cytotoxicity
–> CD16 = receptor voor IgG (antilichamen)
- secretie van cytokines vb: IFN-gamma
–> activatie van macrofagen

5) plasma-eiwitten: complement systeem (appart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dendritische cellen

A
  1. functie
    - antigen presenterende cellen
    - net onder epitheel of in intersitium
    - naar lymfoïde organen = lymfeklieren = presenternde T-cellen
  2. productie
    - receptoren = TLR & mannose
    - moleculen voor antigen-presentatie = MHC moleculen
    - type 1 interferon
    - anti-virale cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

plasma-eiwitten

A

complement systeem
- 20+ eiwitten
- actieve vorm = proteolytische enzymen
- andere eiwitten activeren = enzymatische cascade

  1. C3 = meest voorkomend
  2. pathways
    - klassieke = specifieke immuniteit = C1 x antigen-antilichaam-complex
    - alternatieve = aangeboren immuniteit = microbiele oppervlakte moleculen
    - lectine = in plasma zorgt voor activatie
  3. activatie van C3 convertase
  4. klieving tot C3a & C3b
  5. C3b activeerd C5 convertase
  6. klieving van C5 tot C5a & C5b
  7. C5b = MAC membrane attack complex
  8. effecten
    - cellyse = door MAC gat in membraan
    - inflammatie = C3a & C5a = pro-inflammatoir
    - fagocytose: C3b = opsonine = promoting macrofagen & neutrofielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

adaptieve immuniteit

A

cellulaire immuniteit
- bescherming tegen intracellulaire microben
- T-lymfocyten
1. T-helpers
- CD4-receptor
- 3 subtypes
- productie van cytokines
- activatie van macrofagen, inflammatie & B-lymfocyten
2. cytoxische T-cellen
- CD8-receptor
- doden van geinfecteerde cellen

humorale immuniteit
- bescherming tegen extracellulaire microben & toxines
- B-lymfocyten & antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

T-lymfocyten

A

ontwikkeling
1. aanmaak T-cel
2. rijping in thymus = 1 signaal
3. niet genoeg = anergie
4. 2e signaal = costimulator signaal
- binding van extra moleculen
- overdreven reacties voorkomen

activatie
- MHC = major histocompatibility complex
- op APC opp = antigen presenterende cellen
- enkel herkennen van antilichamen als gebonden met MHC moleculen
- TCR = anti-gen specifieke T-cell receptor
- 1 cel herkent maar 1 type antigen

coreceptoren
- binding met MHC
- CD8+ x MHC klasse I = cytotoxische T-cellen
- CD4+ x MHC klasse II = T-helpercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

B-lymfocyten

A
  • BCR anti-gen specifiek B-cell receptor complex meg IgM & IgD
  • transmembranair verankert antilichaam
  • activeren na stimulatie
  • omvorming tot plascmacel
  • productie van antilichamen
  • geen MHC moleculen nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

MHC-moleculen

A
  1. algemeen
    - presenterende peptidefragmenten van eiwitten
    - herkenning van anti-gen specifiekte T-cellen
    - coding op chromosoom 6 = HLA
    - human antigen complex
    - polymorf = verschillend van persoon tot persoon
    - kan problemen geven bij transplantaties
  2. MHC klasse I
    - binding met CD8+ = cytotoxische T-lymfocyt
    - expressie op alle cellen
    - afgeleiden van microbiele eiwitten van cytoplasma
    - respons tegen intracellulaire microben
  3. MHC klasse II
    - binding met CD4+ = T-helpers
    - expressie op APC = antigenpresenterende cellen
    1) opname van microbe door endocytose
    2) afbraak & aanmaak van antilichamen
    3) associatie van antilichamen met klasse II
    4) tot expressie brengen op celmembraan
    5) binding met CD4
17
Q

cellulaire immuniteit mechanisme

A

aangeboren immuniteit
- naive T-cellen = nog nooit effectief antigen tegengekomen
1. dendritische cellen in epitheel & intersitium
2. endocytose van microben
3. transport naar lymfeklieren
4. verwerking van antilichamen
5. presentatie aan oppervlakte door MHC
6. binding met T-cellen = signaal 1
7. expressie van costimulatoren door APC
8. binding op CD28 receptroen van T-cellen = signaal 2

effectieve activatie T-lymfocyt
1. secretie van IL-2 interleukine 2
2. binding op IL-2 receptoren van T-lymfocyten
3. enorme proliferatie van specifieke T-lymfocyten
4. differentiatie
- effector cellen
- memory cellen
5. extravasatie naar weefsel

18
Q

humorale immuniteit mechanisme

A
  1. proliferatie van B-lymfocyten
  2. differentiatie naar plasmacellen
  3. productie van IgM
  4. secretie van cytokines door T-herlpers
  5. switch naar ander isotype van B-lymfocuten
  6. productie van IgG
  7. effecten
    - binden op microben = neutraliseren
    - opsonines voor microben
    - ligand voor CD16 op NK-cellen
    - activatie complementsysteem

–> in lymfeklieren

19
Q

afname van immuunrespons

A

1) eliminatie van effector cellen = apoptose
–> terugkering immuunsysteem naar homeostatisce toestand
2) memory cellen blijven levenslang aanwezig
–> effectiever reageren bij zelfde antigen
= immunologisch geheugen