basisbegrippen & nomenclatuur Flashcards
algemene begrippen
begrippen
- neoplasie = nieuwgroei
- tumor = zwelling ≈ vaak door neoplasie
mechanisme
- mutatie in cel
- overlevings- of groeivoordeel
- autonome groei = excessieve proliferatie vanuit 1 precursor cel
- clonale proliferatie = groei vanuit 1 precursor cel
componenten
- clonale neoplastische cellen = parenchym van tumor
–> naamgeving op basis van clonale component
- reactief stroma = fibroblaste, bloedvaten & immuuncellen (macrofagen, lymfocyten, granulocyten, …)
- vb: desmoplastische stromareactie = veel collageen vezels door tumorcellen
basisindeling van tumoren
benigne = goedaardige tumor
- geen agressieve groei
- geen invasie
- geen destructie van weefsels of organen in de buurt
- afgelijnd
- verwijderen door chirurgie
vb: colonpopielen = voorloper van colonkanker
maligne = kwaadaardige tumor
- invasie
- destructie
- spreiding naar andere organen = metastase
–> kwaadaardige tumor niet altijd slecht & goed aardige tumor kan wel morbiditeit (ziekten) vooroorzaken
herkennen cellen (tekening)
tumor cellen = onregelmatig & groot
lymfocyten: B-lym –> plasmocyten
macrofaag = groot & fagocyterend vermogen
neutrofiele granulocyt = kernlobjes
eosinofiele granulocyt = brilkern
kleuringstechnieken
- hematoxyiline
- blauw
- reactie met basisch
- kern weergeven
- blauwe kleur bij tumorcellen - eosine
- roos
- reactie met zuur
- cytoplasma weergeven
het maken van weefselcoupes
= biopsie omzetten in matriaal voor onder microscoop
- biopsie vanuit lichaam
- verkleinen van biopsie
- hardmaken = water vervangen door paraffinne (≈ kaarsvet, vloeibaar als warm, hard als koud)
- paraffinne blokje
- versnijden tot 1/5000mm
- ongekleurde coupe
- kleuren met hematoxyline & eosine
- gekleurde coupe
- microscopisch onderzoek
- alveolen = gaten = afgedekt met epitheel
naamgeving van tumoren
basisprincipes
- benigne / maligne
- histogenetishc = waar ontstaan of wat nabootsen
- epitheel
- benigne = stam + OMA, maligne = stam + CARCINOMA
- 1 lagig & klierepitheel = adeno-
- meerlagig & squameus epitheel = papil-
- plaveiselcel-
- urotheel - = overgangsepitheel = transitioneel celcarcinome - steumweefsel = mesemchymale/wekedelen tumoren
- benigne = stam + OMA, maligne = stam + SARCOMA
- fibroblasten = fibro
- bloedvaten = angio-
- bot = osteo-
- kraakbeen = chondro-
- vet = lipo-
- glad spierweefsel = leiomyo
- gestreept = rhabdomyo
- lymfevaten = lymfangioma of angiosacroma
andere naamgeving van tumoren
- melanoma = pigment cellen
- mesothelioma = longvlies
- hematologische malginiteiten = bloed
- leukemie = witte bloedcellen
- plasmocytoma = plasmocyten
- lymfoma = lymfocyten
opmerkingen
- carcinomen > sacromen
- soms niet geweten = ongedifferentieerde tumoren
- soms eigennamen
- soms vele subgroepen
verschil epitheel & steunweefsel
epitheel = bedekking
voorkomen
- huid = epiderm
- slijmvliezen = mucosae
- klierstructuren borst, prostaat, pancreas & speeksel
- volledige spijsverteringstelsel
- baarmoeder
- resperatoire stelsel
meerlagig plaveiselcelepitheel = huid, uit eindes spijsverteringsstelsel & resperatoir
eenlagig epitheel = maag, dunne & dikke darm & rectum
steunweefsel = mesenchymale weefsels
- bindweefsel
- vetweefsel
- kraakbeenweefsel
- botweefsel
- bloedvaten
- spierweefsel
frequente carcinomen
1) adenocarcinomen
- prostaat
- colon
- long
- borst
2) plaveiselcel adenocarcinoma = squameus carcinoma
- huid = verhoord = keratine
- mond
- farynx (keel)
- larynx (strottenhoofd)
- slokdarm
- long –> door metaplasie na rooken
- anus
- cervix (baarmoeder)
indeling van leukemie
- acuut = ongedifferentieerde cellen
- ALL = acute lymfoblastenleukemie = lymfoblasten
- AML = acute myeloïdeleukemie = myeloblasten - chronisch = uitgerijpte/gedifferentieerdencellen
- CLL = chronische lymfoblasten leukemie = mature lymfocyten
- CML = chronische myeloïdeleukemie = neutrofiele, eosinofiele, basofiele granulocyten & monocyten
indeling van lymfomen
- hodgkin-lymfomen
- Reed-Sternberg-cel = 1 kern met 2 lobjes
- weinig clonale cellen
- aanmaak cytokines = aantrekking immuuncellen - non-hogdkin-lymfomen = veel types
- B-cell lymfomen: folliculair & burkitt-lymfoma
- T-cell lymfomen - Burkitt-lymfoma
- hooggradige lymfomen
- soms door EBV = Epstein Barr Viruss
- vaak in afrika
- aantasting kraakbeen van kinderen
kenmerken van benigne & maligne tumoren
differentiatie
- gelijking van neoplastisch parenchym op onderliggend weefsel
- goedaardig = goedgedifferentieerd
- differentiatie graad
- anaplasie = gebrek aan differentiatie = anaplastisch weefsel
verlies van differentiatie
1. celneomorfisme
- celatype
- onderliggende verschillen in cellen
2. adnormale nucleaire morfologie
- kernatypie
- kern/cytoplasma ratio
- hyperchromasie = donkere kern door chromatine
- grote nucleolen
3. toename van mitofiguren & rare mitotische figuren
- verhoogde deling in weefsel
- rare figuren vb: tripolair mitose figuur
4. verlies van polariteit & verstoorde orientatie
- basale & apicale deel omgewisseld
- normaal = kern meer basaal gelegen
5. centrale ischemie
- necrose door zuurstof gebrek
- neovascuralisatie = nieuwe bloedvaten kunnen tumorgroei niet volgen
6. apoptose
7. tumorale reuscellen
histogenese huid
- basale laag = precursor cellen
- differentieren
- epitheelcellen = plaveiselcel cellen
- differentieren
- korrellaag & hoornlaag
- goed gedifferentieerde tumor = lagen nabootsen
–> hoornmateriaal kan niet afschilferen = vorming hoornparel
- slecht gedifferentieerde tumor bootst slecht de lagen na
mitose figuren
kunnen tekenen p25
groei van tumoren
benigne = traag <=> maligne
afh van
- fractie van delende tumorcellen
- verdubbelingstijd van tumorcellen
- mate van overproductie
- snelheid van afstervende cellen
- chemotherapie = gevoeliger op sneldelende cellen