basisbegrippen & nomenclatuur Flashcards

1
Q

algemene begrippen

A

begrippen
- neoplasie = nieuwgroei
- tumor = zwelling ≈ vaak door neoplasie

mechanisme

  1. mutatie in cel
  2. overlevings- of groeivoordeel
  3. autonome groei = excessieve proliferatie vanuit 1 precursor cel
  4. clonale proliferatie = groei vanuit 1 precursor cel

componenten
- clonale neoplastische cellen = parenchym van tumor
–> naamgeving op basis van clonale component
- reactief stroma = fibroblaste, bloedvaten & immuuncellen (macrofagen, lymfocyten, granulocyten, …)
- vb: desmoplastische stromareactie = veel collageen vezels door tumorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

basisindeling van tumoren

A

benigne = goedaardige tumor
- geen agressieve groei
- geen invasie
- geen destructie van weefsels of organen in de buurt
- afgelijnd
- verwijderen door chirurgie
vb: colonpopielen = voorloper van colonkanker

maligne = kwaadaardige tumor
- invasie
- destructie
- spreiding naar andere organen = metastase

–> kwaadaardige tumor niet altijd slecht & goed aardige tumor kan wel morbiditeit (ziekten) vooroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

herkennen cellen (tekening)

A

tumor cellen = onregelmatig & groot
lymfocyten: B-lym –> plasmocyten
macrofaag = groot & fagocyterend vermogen
neutrofiele granulocyt = kernlobjes
eosinofiele granulocyt = brilkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kleuringstechnieken

A
  1. hematoxyiline
    - blauw
    - reactie met basisch
    - kern weergeven
    - blauwe kleur bij tumorcellen
  2. eosine
    - roos
    - reactie met zuur
    - cytoplasma weergeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het maken van weefselcoupes

A

= biopsie omzetten in matriaal voor onder microscoop

  1. biopsie vanuit lichaam
  2. verkleinen van biopsie
  3. hardmaken = water vervangen door paraffinne (≈ kaarsvet, vloeibaar als warm, hard als koud)
  4. paraffinne blokje
  5. versnijden tot 1/5000mm
  6. ongekleurde coupe
  7. kleuren met hematoxyline & eosine
  8. gekleurde coupe
  9. microscopisch onderzoek
  10. alveolen = gaten = afgedekt met epitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

naamgeving van tumoren

A

basisprincipes
- benigne / maligne
- histogenetishc = waar ontstaan of wat nabootsen

  1. epitheel
    - benigne = stam + OMA, maligne = stam + CARCINOMA
    - 1 lagig & klierepitheel = adeno-
    - meerlagig & squameus epitheel = papil-
    - plaveiselcel-
    - urotheel - = overgangsepitheel = transitioneel celcarcinome
  2. steumweefsel = mesemchymale/wekedelen tumoren
    - benigne = stam + OMA, maligne = stam + SARCOMA
    - fibroblasten = fibro
    - bloedvaten = angio-
    - bot = osteo-
    - kraakbeen = chondro-
    - vet = lipo-
    - glad spierweefsel = leiomyo
    - gestreept = rhabdomyo
    - lymfevaten = lymfangioma of angiosacroma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

andere naamgeving van tumoren

A
  1. melanoma = pigment cellen
  2. mesothelioma = longvlies
  3. hematologische malginiteiten = bloed
    - leukemie = witte bloedcellen
    - plasmocytoma = plasmocyten
    - lymfoma = lymfocyten

opmerkingen
- carcinomen > sacromen
- soms niet geweten = ongedifferentieerde tumoren
- soms eigennamen
- soms vele subgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil epitheel & steunweefsel

A

epitheel = bedekking
voorkomen
- huid = epiderm
- slijmvliezen = mucosae
- klierstructuren borst, prostaat, pancreas & speeksel
- volledige spijsverteringstelsel
- baarmoeder
- resperatoire stelsel
meerlagig plaveiselcelepitheel = huid, uit eindes spijsverteringsstelsel & resperatoir
eenlagig epitheel = maag, dunne & dikke darm & rectum

steunweefsel = mesenchymale weefsels
- bindweefsel
- vetweefsel
- kraakbeenweefsel
- botweefsel
- bloedvaten
- spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

frequente carcinomen

A

1) adenocarcinomen
- prostaat
- colon
- long
- borst

2) plaveiselcel adenocarcinoma = squameus carcinoma
- huid = verhoord = keratine
- mond
- farynx (keel)
- larynx (strottenhoofd)
- slokdarm
- long –> door metaplasie na rooken
- anus
- cervix (baarmoeder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

indeling van leukemie

A
  1. acuut = ongedifferentieerde cellen
    - ALL = acute lymfoblastenleukemie = lymfoblasten
    - AML = acute myeloïdeleukemie = myeloblasten
  2. chronisch = uitgerijpte/gedifferentieerdencellen
    - CLL = chronische lymfoblasten leukemie = mature lymfocyten
    - CML = chronische myeloïdeleukemie = neutrofiele, eosinofiele, basofiele granulocyten & monocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

indeling van lymfomen

A
  1. hodgkin-lymfomen
    - Reed-Sternberg-cel = 1 kern met 2 lobjes
    - weinig clonale cellen
    - aanmaak cytokines = aantrekking immuuncellen
  2. non-hogdkin-lymfomen = veel types
    - B-cell lymfomen: folliculair & burkitt-lymfoma
    - T-cell lymfomen
  3. Burkitt-lymfoma
    - hooggradige lymfomen
    - soms door EBV = Epstein Barr Viruss
    - vaak in afrika
    - aantasting kraakbeen van kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken van benigne & maligne tumoren

A

differentiatie
- gelijking van neoplastisch parenchym op onderliggend weefsel
- goedaardig = goedgedifferentieerd
- differentiatie graad
- anaplasie = gebrek aan differentiatie = anaplastisch weefsel

verlies van differentiatie
1. celneomorfisme
- celatype
- onderliggende verschillen in cellen
2. adnormale nucleaire morfologie
- kernatypie
- kern/cytoplasma ratio
- hyperchromasie = donkere kern door chromatine
- grote nucleolen
3. toename van mitofiguren & rare mitotische figuren
- verhoogde deling in weefsel
- rare figuren vb: tripolair mitose figuur
4. verlies van polariteit & verstoorde orientatie
- basale & apicale deel omgewisseld
- normaal = kern meer basaal gelegen
5. centrale ischemie
- necrose door zuurstof gebrek
- neovascuralisatie = nieuwe bloedvaten kunnen tumorgroei niet volgen
6. apoptose
7. tumorale reuscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

histogenese huid

A
  1. basale laag = precursor cellen
  2. differentieren
  3. epitheelcellen = plaveiselcel cellen
  4. differentieren
  5. korrellaag & hoornlaag
    - goed gedifferentieerde tumor = lagen nabootsen
    –> hoornmateriaal kan niet afschilferen = vorming hoornparel
    - slecht gedifferentieerde tumor bootst slecht de lagen na
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mitose figuren

A

kunnen tekenen p25

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

groei van tumoren

A

benigne = traag <=> maligne
afh van
- fractie van delende tumorcellen
- verdubbelingstijd van tumorcellen
- mate van overproductie
- snelheid van afstervende cellen
- chemotherapie = gevoeliger op sneldelende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aflijning can tomuren

A
  1. benigne
    - lokaal rond plaats van bestaal
    - goede aflijning
    - omgeven door fibreuskapsel
    - therapie = enucleatie = enkel tumorweghalen
  2. maligne
    - infiltratie & invasie
    - grillige aflijning & sateliet letsels
    - therapie = brede resectie
17
Q

directe seeding

A

door vliezen

1) door vlies van thorax = pleura
2) door vlies van abdomen = peritoneum

  • cellen komen in holte terecht & verspreiden zich
  • slechte prognose: inoperrabel
18
Q

gezening lymfatische metastasering

A

1) wegnemen = evidament
2) onderbroken lymfevaten = lymfoedeem
3) opgezwollen regio
4) proliferatie van lymfe ≠ niet effectief = vele delingen
–> vele mogelijke mutaties
5) lymfangiosoma
–> genezing kan leiden tot andere soort kanker

19
Q

epidemiologie

A

studie van het voorkomen van ziektes

meest voorkomende kankers = adenocarcinomen (klieren)

mannen
1) porstaat
2) long (roken)
3) dikkedarm

vrouwen
1) borst
2) dikkedarm
3) long

20
Q

omgevingsfactoren kanker

A

geografische verschillen
Westerse wereld = colonadenocarcinomen (dikkedarm)
–> rood vlees
Japan = maagadenocarcinomen
–> zouting

omgevingsfactoren
1) roken = overal waar passeert
2) drinken = overal waar passeert
–> long, mond, farnyx, larynx, slokdarm, lever, pancreas & blaas (urine)
3) dieet = spijsverteringsstelsel
4) obesitas = alle kankers
5) infecties
6) uv-licht & straling
7) carcinogenen in omgeving vb asbest
–> algemene bescherming = lichamelijke beweging

21
Q

infecties die kanker kunnen stimuleren

A

HPV = humaan pipillomavirus
–> baarmoederhalskanker
EBV = Epstein-Barr-virus
–> klierkoorst & kanker
HBV = hepatitis B & C-virus
–> B = 2e belangerijkste
helicobacter pylori

22
Q

soorten mutaties

A

1) erfelijke mutatie = kiembaan mutatie
- bij bevruchtiging
- alle cellen van lichaam
–> de-novo-mutatie = aan zaadcel of eicel: wel erfelijke mutatie maar niet aanwezig bij ouders

2) verworven mutatie = somatische mutatie
- tijdens leven
- in lichaamscellen

23
Q

invloed van leeftijd op kanker

A

meesta carcinomen na 55jaar
1) accumulatie van somatische mutaties: langer leven = meer mutaties
2) verminderde immuuncompetentie
3) langere blootstelling aan carcinogenen
–> kinderkankers = andere soorten

24
Q

genetische predispositie

A
  1. erfelijke retinoblastoma
  2. erfelijke colonkanker
    - FAP = familiale adenomateuze polyposis = veel poliepen
    - HNPCC = hereditairy nonpolyposis colon cancer = snelle poliepen
  3. BRCA1&2-gen-mutaties = borstkanker
  4. cytochroom P-450
    - normaal = omzetting van toxische chemische stoffen => andere non-toxisch
    - mutatie = omzetting van procarcinogenen in sigarettenrook => carcinogenen
25
Q

andere predisponerende factoren

A

chonrische inflammatie
- niet helende wonden = plaveiselcelcarcinome
- hepatitis = leverkanker
- helicobacter pylori
1. continue stimulering door groeihormonen
2. veel delingen
3. veel mogelijkheiden tot mutaties
4. clonale cellen worden gestimuleerd door groeihormonen

precursorletsels
- actinische keratose = huidkanker
- leukoplakie = mondmuscosa
- benigne -> maligne vb: poliepen